201400760/1/R2.
Datum uitspraak: 17 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Kapelle,
appellant,
en
de raad van de gemeente Kapelle,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Vroonlandseweg" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2014, waar de raad, vertegenwoordigd door [werknemer], werkzaam bij stedenbouwkundig bureau Rho adviseurs voor leefruimte, en A. Maas, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een zogenoemde Brede School met twee basisscholen en meerdere maatschappelijke functies, vrijstaande woningen, een groenvoorziening en sportvoorzieningen aan de oostzijde van Kapelle aan de Vroonlandseweg.
3. [appellant] richt zich met name tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" betreffende de gronden aan de Vroonlandseweg (ongenummerd) te Kapelle, gelegen tegenover het perceel van [appellant] aan de [locatie]. Hij betoogt dat de gevolgen van het verkeer groter zullen zijn dan waarvan de raad bij de vaststelling van het plan is uitgegaan. In de onderzoeken naar verkeersintensiteit en geluid is, volgens [appellant], uitgegaan van onjuiste uitgangspunten nu de Vroonlandseweg een forse ontsluitende functie heeft en uit gegevens van Grontmij blijkt dat de maximum snelheid van 30 km/u door 70 procent van de weggebruikers wordt overschreden. Hierdoor zal ten gevolge van het plan sprake zijn van een hogere verkeersintensiteit, minder verkeersveiligheid en meer geluidsoverlast dan waarvan de raad is uitgegaan, aldus [appellant]. [appellant] betoogt voorts dat er in het onderzoek naar de parkeerbehoefte ten onrechte van is uitgegaan dat het zwembad en de sportvelden hoofdzakelijk in de zomermaanden worden bezocht. Voorts vreest hij voor extra parkeerdruk ten gevolge van de voorziene woningen. Deze woningen zijn volgens [appellant] tevens stedenbouwkundig niet goed in te passen, omdat de woningen niet passen in de bestaande lintbebouwing en omdat de toegestane goot- en bouwhoogte afwijkt van de bestaande bebouwing. Tenslotte voert [appellant] aan dat geen behoefte bestaat aan nieuwe woningen, dat de woningen ten koste gaan van zijn privacy en uitzicht, dat de luchtkwaliteit onvoldoende is onderzocht en dat de ontwikkeling een daling van de waarde van zijn woning tot gevolg heeft.
4. De raad stelt zich op het standpunt dat aan de verkeersonderzoeken de juiste uitgangspunten ten grondslag zijn gelegd. Voor zover sprake is van een overtreding van de maximumsnelheid, is die beperkt. Uit het verkeersonderzoek blijkt dat nog enkele verkeerskundige aanpassingen gedaan kunnen worden ter verdere verbetering. De raad wijst erop dat uit onderzoek is gebleken dat ook na de ontwikkeling van het gebied een aanvaardbaar akoestisch klimaat kan worden gegarandeerd. De raad stelt voorts dat uit de tellingen blijkt dat bij het bepalen van de parkeerbalans mag worden uitgegaan van dubbelgebruik en stelt zich op het standpunt dat de parkeerdruk naar verwachting aanvaardbaar is.
5. In de plantoelichting zijn de onderzoeken naar de gevolgen van het plan voor de verkeersintensiteit op de Vroonlandseweg en de geluidbelasting op het plangebied en de omgeving beschreven. Uitgangspunt bij deze onderzoeken is dat de Vroonlandseweg een erftoegangsweg is met een beperkte ontsluitingsfunctie en een maximum snelheid van 30 km/u. Tussen partijen is niet in geschil dat op de Vroonlandseweg een maximum snelheid geldt van 30 km/u en de weg als zodanig is ingericht. Dat uit gegevens van Grontmij blijkt dat ter plaatse feitelijk een beperkte overschrijding van de maximum snelheid plaatsvindt - de feitelijke gemiddelde snelheid bedraagt 33 tot 36 km/u - betekent niet dat de raad voornoemde maximum snelheid niet als uitgangspunt voor de onderzoeken heeft mogen gebruiken. Dat de raad de Vroonlandseweg heeft gecategoriseerd als een erftoegangsweg met een beperkte ontsluitingsfunctie is door [appellant] niet met gegevens onderbouwd aangevochten. De enkele stelling dat deze weg een forse ontsluitende functie heeft is daartoe onvoldoende. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad deze categorisering niet mede als uitgangspunt van de onderzoeken heeft mogen gebruiken.
Uit de plantoelichting blijkt voorts dat voor de beoordeling van de gevolgen van het plan voor de verkeersintensiteit, verkeerstellingen in de huidige situatie zijn uitgevoerd, de groei in de autonome situatie is berekend en de maximale verkeersgeneratie van de in het plan opgenomen functies is berekend. Uit die berekeningen blijkt dat de verkeersintensiteit op de Vroonlandseweg na realisatie van het plan zal toenemen tot 3.800 motorvoertuigen per etmaal (hierna: mvt/etm) in prognosejaar 2023, ten opzichte van 2.250 mvt/etm in de autonome situatie. De conclusie is dat de Vroonlandseweg deze toename kan verwerken, nu deze weg een capaciteit heeft van 5.000 tot 6.000 mvt/etm. Voorts wordt geconcludeerd dat gelet op de inrichting van de weg, met onder meer fietssuggestiestroken, bij deze toename de verkeersveiligheid van de weg goed blijft. [appellant] heeft deze conclusies niet, met gegevens onderbouwd, aangevochten. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich op grond van die conclusies, niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan geen onaanvaardbare gevolgen zal hebben voor de verkeersintensiteit en -veiligheid op de Vroonlandseweg.
Ten aanzien van de geluidbelasting stelt de Afdeling vast dat de bepalingen uit de Wet geluidhinder, waaronder grenswaarden, niet van toepassing zijn op het beoordelen van de geluidbelasting van de Vroonlandseweg waar een maximumsnelheid geldt van 30 m/u. Voor deze weg dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel te worden vastgesteld of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Uit de plantoelichting blijkt dat de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting voor het woon- en leefklimaat is onderzocht en dat de raad daarbij aansluiting heeft gezocht bij de bij het bepaalde in de Wet geluidhinder, zoals de maximaal toelaatbare geluidbelasting van 63 dB. De conclusie van het onderzoek voor zover betreffende de bestaande woningen is dat weliswaar sprake is van een toename in de geluidbelasting, maar dat deze belasting ver beneden de 63 dB blijft en, zonder nadere maatregelen, een aanvaardbaar akoestisch klimaat kan worden gegarandeerd. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich op grond hiervan niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het betoog faalt.
6. Voor zover [appellant] betoogt dat de raad bij het onderzoek naar de parkeerbalans is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten overweegt de Afdeling het volgende. In de plantoelichting staat dat de parkeervraag voor de in het plan toegestane functies is onderzocht. Op basis van tellingen ter plaatse van de parkeerplaatsen van de reeds bestaande sportvoorzieningen en op basis van een inschatting van de parkeerbehoefte aan de hand van de CROW-publicatie ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’ (CROW 2012) is geconcludeerd dat het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen om aan de parkeervraag te kunnen voldoen. Anders dan [appellant] veronderstelt, is er bij dit onderzoek niet van uitgegaan dat het gebruik van de sportfaciliteiten is beperkt tot de zomermaanden. In de plantoelichting is wel vermeld dat de voorziene functies, zoals omschreven in rechtsoverweging 2, op verschillende momenten pieken in de parkeervraag hebben. [appellant] heeft niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat dit niet in de berekeningen mocht worden betrokken dan wel dat de op de berekeningen gebaseerde conclusie onjuist is.
Voor zover [appellant] stelt dat de parkeerdruk toeneemt door de nieuwe woningen, heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat op de gronden waaraan de bestemming "Wonen" is toegekend in voldoende parkeerplaatsen voor de voorziene woningen kan worden voorzien. Daarbij is gewezen op de planregels op grond waarvan parkeervoorzieningen zijn toegestaan op de gronden waaraan de bestemming "Wonen" is toegekend, en op de verbeelding, waarin is weergegeven dat het bestemmingsvlak met de bestemming "Wonen" naast de bouwvlakken voor de voorziene woningen, veel ruimte biedt voor bijbehorende voorzieningen zoals parkeerplaatsen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de parkeerdruk desondanks zal toenemen.
Het betoog faalt.
7. Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat de nieuwe woningen stedenbouwkundig niet goed in te passen zijn, overweegt de Afdeling het volgende. Uit de stukken blijkt dat de raad met een maximaal toegestane goothoogte van 4 meter en een maximaal toegestane bouwhoogte van 9 meter voor de voorziene woningen, is aangesloten bij de mogelijkheden voor de bestaande bebouwing. Voorts zullen de voorziene woningen aan de Vroonlandseweg vrijstaande woningen zijn in de vorm van lintbebouwing, teneinde het bestaande lint te versterken. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de voorziene woningen gelet hierop, niet in redelijkheid passend heeft mogen achten.
Het betoog faalt.
8. Ten aanzien van de behoefte aan voorziene woningen, heeft de raad gesteld dat kavels van een grootte waarin met dit plan is voorzien, elders in de gemeente niet beschikbaar zijn en behoefte is aan dergelijke kavels. Daarnaast heeft de raad gesteld dat ook behoefte is aan woningen op een locatie in de kern van Kapelle en nabij belangrijke voorzieningen, zoals de voorziene woningen. In het verweerschrift heeft de raad er nog op gewezen dat zich in de afgelopen twee jaar reeds 16 belangstellenden hebben gemeld voor de voorziene woningen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich op grond hiervan niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er behoefte is aan de voorziene woningen.
Het betoog faalt.
9. Voor zover [appellant] betoogt dat de voorziene woningen ten koste zullen gaan van zijn uitzicht en privacy, stelt de Afdeling vast dat bij de realisatie van die woningen het uitzicht van [appellant] aan de voorzijde van zijn woning zal veranderen. Niet onvoorstelbaar is dat daardoor ook de beleving van privacy door [appellant] zal veranderen. Deze veranderingen zijn echter niet zodanig dat de raad een groter gewicht had moeten toekennen aan het belang van [appellant] bij het geheel ongewijzigd blijven van zijn directe omgeving dan aan het algemeen belang dat is gebaat bij een herontwikkeling van de gronden ten behoeve van een woonfunctie.
Het betoog faalt.
10. Voor zover [appellant] betoogt dat geen onderzoek is gedaan naar het effect van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit stelt de Afdeling vast dat in paragraaf 3.8 van de plantoelichting en bijlage 5 behorende bij die toelichting het onderzoek, de resultaten en de conclusie van het onderzoek naar de luchtkwaliteit zijn weergegeven. Voor zover [appellant] stelt dat van een te lage inschatting van de verkeersintensiteit en te lage maximum snelheid is uitgegaan, verwijst de Afdeling naar rechtsoverweging 5.
Het betoog faalt.
11. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Het betoog faalt.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, griffier.
w.g. Hagen w.g. Vogel-Carprieaux
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2014
458-815.