ECLI:NL:RVS:2014:3434

Raad van State

Datum uitspraak
10 september 2014
Publicatiedatum
17 september 2014
Zaaknummer
201400246/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel en hoger beroep

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De vreemdeling had op 22 mei 2013 een aanvraag ingediend, welke door de staatssecretaris werd afgewezen. De vreemdeling ging hiertegen in beroep bij de rechtbank Den Haag, die op 12 december 2013 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep behandeld en op 10 september 2014 uitspraak gedaan. In de overwegingen van de uitspraak werd ingegaan op de grieven die de vreemdeling had aangevoerd. De Raad van State oordeelde dat de grieven I tot en met III niet konden leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, omdat deze geen vragen opriepen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoefden.

Daarnaast werd in de uitspraak opgemerkt dat de vreemdeling in grief IV een nieuw asielmotief aanvoerde, namelijk dat hij 'doende was zich te bekeren'. De Raad van State oordeelde dat dit motief niet kon worden betrokken bij de beoordeling van het beroep, aangezien het niet eerder in de bestuurlijke fase was aangevoerd. De vreemdeling werd geadviseerd dit motief aan te voeren in een eventueel nieuw in te dienen aanvraag.

Uiteindelijk concludeerde de Raad van State dat het hoger beroep kennelijk ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 september 2014.

Uitspraak

201400246/1/V2.
Datum uitspraak: 10 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 12 december 2013 in zaak nr. 13/15781 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 22 mei 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 12 december 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Hetgeen in de grieven I tot en met III van het hogerberoepschrift is aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2. Anders dan de vreemdeling in grief IV betoogt, heeft hij eerst in beroep aangevoerd dat hij "doende was zich te bekeren". Dit asielmotief houdt geen verband met hetgeen hij in de bestuurlijke fase aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd. Zoals uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt (vergelijk de uitspraak van 21 juni 2013 in zaak nr. 201202422/1/V1), heeft de rechtbank derhalve terecht overwogen dat de vreemdeling in zoverre een nieuw asielmotief heeft aangevoerd dat niet bij de beoordeling van het beroep in deze procedure kan worden betrokken. De vreemdeling kan dit ten grondslag leggen aan een eventueel nieuw in te dienen aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Ook deze grief faalt.
3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, griffier.
w.g. Verheij w.g. Wolff
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2014
238.