ECLI:NL:RVS:2014:3434
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel en hoger beroep
In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De vreemdeling had op 22 mei 2013 een aanvraag ingediend, welke door de staatssecretaris werd afgewezen. De vreemdeling ging hiertegen in beroep bij de rechtbank Den Haag, die op 12 december 2013 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep behandeld en op 10 september 2014 uitspraak gedaan. In de overwegingen van de uitspraak werd ingegaan op de grieven die de vreemdeling had aangevoerd. De Raad van State oordeelde dat de grieven I tot en met III niet konden leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, omdat deze geen vragen opriepen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoefden.
Daarnaast werd in de uitspraak opgemerkt dat de vreemdeling in grief IV een nieuw asielmotief aanvoerde, namelijk dat hij 'doende was zich te bekeren'. De Raad van State oordeelde dat dit motief niet kon worden betrokken bij de beoordeling van het beroep, aangezien het niet eerder in de bestuurlijke fase was aangevoerd. De vreemdeling werd geadviseerd dit motief aan te voeren in een eventueel nieuw in te dienen aanvraag.
Uiteindelijk concludeerde de Raad van State dat het hoger beroep kennelijk ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 september 2014.