ECLI:NL:RVS:2014:3433

Raad van State

Datum uitspraak
17 september 2014
Publicatiedatum
17 september 2014
Zaaknummer
201400413/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een verzoek om heroverweging van een besluit tot tegemoetkoming in planschade

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 3 december 2013 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het hoger beroep betreft de afwijzing van een verzoek om heroverweging van een besluit van 2 februari 2010, waarbij het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch aan [belanghebbende A] en [belanghebbende B] een tegemoetkoming in planschade van € 30.000,00 heeft toegekend. Het college heeft op 28 december 2012 het verzoek van [appellant] om heroverweging afgewezen, omdat het besluit van 2 februari 2010 onherroepelijk was geworden en er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een heroverweging rechtvaardigden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 20 augustus 2014 ter zitting behandeld. Het college heeft gesteld dat de vrijstelling die aan het besluit van 22 maart 2006 ten grondslag ligt, niet is ingetrokken en dat er geen aanleiding is om het eerdere besluit te herzien. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vrijstelling is ingetrokken. De Afdeling oordeelt dat de weigering van het college om terug te komen op het eerdere besluit terecht is, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier, en is openbaar uitgesproken op 17 september 2014.

Uitspraak

201400413/1/A2.
Datum uitspraak: 17 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 december 2013 in zaak nr. 13/3911 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch.
Procesverloop
Bij besluit van 28 december 2012 heeft het college een verzoek van [appellant] om heroverweging van een besluit van 2 februari 2010, waarbij het college aan [belanghebbende A] en [belanghebbende B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [belanghebbende]) een tegemoetkoming in planschade van € 30.000,00 heeft toegekend, afgewezen.
Bij besluit van 18 juni 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 december 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[belanghebbende] heeft een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2014, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P.W. Elfring, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 juli 2008 is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) ingetrokken en is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) in werking getreden.
2. Bij besluit van 22 maart 2006 heeft het college [appellant] bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een woning op het perceel naast de woning aan de [locatie 1] te Rosmalen, onder gelijktijdige vrijstelling krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO van de in het ter plaatse geldende bestemmingsplan gestelde voorschriften. Bij besluit van 15 januari 2007 heeft het college [appellant] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een vrijstaande woning op het perceel aan de [locatie 2] te Rosmalen.
3. [belanghebbende] is eigenaar van de woning aan de [locatie 1] te Rosmalen. Bij aanvraagformulier van 10 april 2009 heeft hij het college verzocht om een tegemoetkoming in de planschade die hij ten gevolge van de bij het besluit van 22 maart 2006 verleende vrijstelling heeft geleden.
4. Bij besluit van 2 februari 2010 heeft het college aan [belanghebbende] met toepassing van artikel 6.1 van de Wro een tegemoetkoming in planschade van € 30.000,00 toegekend. Bij besluit van 27 juli 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 22 november 2011 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 7 november 2012 in zaak nr. 201200283/1/A2 heeft de Afdeling het door [appellant] daartegen ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van 22 november 2011 bevestigd.
5. Bij brief van 24 september 2012 heeft [appellant] het college verzocht om het besluit van 2 februari 2010 te herroepen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat geen gebruik is gemaakt van de bouwvergunning en, nu het college hem bij brief van 24 september 2012 te kennen heeft gegeven dat het de bouwvergunning en de vrijstelling heeft ingetrokken, de grondslag aan de aan [belanghebbende] toegekende tegemoetkoming in planschade is komen te ontvallen.
6. Aan het besluit van 28 december 2012 heeft het college ten grondslag gelegd dat het besluit van 2 februari 2010 ten gevolge van de uitspraak van de Afdeling van 7 november 2012 onherroepelijk is geworden, daarmee in rechte is komen vast te staan dat het besluit van 2 februari 2010 op goede gronden is genomen en van overige gebreken in d besluitvorming niet is gebleken. Bij het besluit van 18 juni 2013, gelezen in samenhang met het daarin ingelaste advies van de commissie van advies voor de bezwaarschriften van 12 juni 2013, heeft het college daaraan toegevoegd dat in de uitspraak van de Afdeling van 7 november 2012 is overwogen dat uit de brief van het college van 24 september 2012 niet blijkt dat de bij besluit van 22 maart 2006 verleende vrijstelling is ingetrokken. Reeds hierom volgt uit deze brief niet dat de grondslag aan het verzoek om vergoeding van planschade is komen te ontvallen. Voorts heeft het college in het besluit van 18 juni 2013 het standpunt ingenomen dat slechts bij nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aanleiding kan bestaan een onherroepelijk besluit te herzien of in te trekken en daarvan in dit geval niet is voldaan.
7. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet kan worden gevolgd in zijn stelling, dat de bij besluit van 22 maart 2006 verleende vrijstelling is ingetrokken. Daartoe voert hij aan dat, nu het college hem bij brief van 23 juli 2012 heeft medegedeeld dat het heeft besloten de bij besluit van 15 januari 2007 verleende bouwvergunning in te trekken, het ervoor dient te worden gehouden dat met de brief van 24 september 2012, mede gezien het daarin gebezigde referentiekenmerk, is beoogd kenbaar te maken dat de vrijstelling is ingetrokken.
7.1. De bestuursrechter dient de weigering van het college om terug te komen op een in rechte onaantastbaar geworden besluit te beoordelen aan de hand van de vraag, of zich na dat besluit nieuwe feiten of veranderde omstandigheden hebben voorgedaan die het college aanleiding hadden moeten geven tot heroverweging van dat besluit. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
7.2. Voor zover de inhoud van de brief van 24 september 2012, die niets aan de inhoud van de brief van 23 juli 2012 toevoegt, op een vergissing berust, laat dat onverlet dat, zoals ook in de uitspraak van de Afdeling van 7 november 2012 is overwogen, uit de brief van 24 september 2012 niet blijkt dat de vrijstelling is ingetrokken. Dit betekent dat op voorhand is uitgesloten dat die brief aan het eerdere besluit kan afdoen.
Overigens heeft het college ter zitting van de Afdeling medegedeeld dat bij raadsbesluit van 14 juli 2009 het bestemmingsplan Hintham is vastgesteld en de vrijstelling daarin is ingepast. Dit bestemmingsplan is als gevolg van de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2011 in zaak nr. 200907644/1/R3 onherroepelijk geworden.
Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat, achteraf bezien, de grondslag aan het verzoek om vergoeding van planschade is komen te ontvallen.
Het betoog faalt.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Hazen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2014
452.