201400344/1/A1.
Datum uitspraak: 17 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Zaanstad,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 27 november 2013 in zaak nr. 13/1278 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
Procesverloop
Bij besluit van 31 juli 2012 heeft het college geweigerd het besluit van 1 april 2005 tot weigering van een bouwvergunning voor een dakopbouw op het perceel [locatie] te [plaats] te herzien.
Bij besluit van 8 augustus 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 november 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. M. Dorgelo, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. F. Brouwer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt.
Bij besluit van 1 april 2005 heeft het college geweigerd aan [appellant] bouwvergunning te verlenen voor een dakopbouw op de woning, omdat het bouwplan in strijd was met het destijds geldende bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand. Bij besluit van 14 februari 2006 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. [appellant] heeft hiertegen geen beroep ingesteld. Bij besluit van 29 juli 2008 heeft het college alsnog aan [appellant] voor het bouwplan bouwvergunning verleend. [appellant] is aldus in het bezit gesteld van de door hem gewenste bouwvergunning. Hij stelt echter schade te hebben geleden.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestaat, indien overigens belang ontbreekt, nog belang bij het bij de rechtbank ingestelde beroep, indien appellant stelt schade te hebben geleden en hij tot op zekere hoogte aannemelijk maakt dat hij dergelijke schade daadwerkelijk als gevolg van het besluit heeft geleden. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij ten gevolge van het besluit van 8 augustus 2013 daadwerkelijk schade heeft geleden. De stelling dat hij schade heeft geleden omdat hij naar aanleiding van een toezegging van een ambtenaar van de gemeente dat de dakopbouw gerealiseerd kon worden voorafgaand aan het besluit van 1 april 2005 opdrachten voor werkzaamheden heeft afgezegd, zodat hij de bouw van de dakopbouw zelf ter hand kon nemen, is daarvoor onvoldoende. Dat hij naar gesteld schade heeft geleden omdat hij pas vijf jaar na het besluit van 1 april 2005 van de dakopbouw heeft kunnen genieten en het college jegens hem onrechtvaardig heeft gehandeld, is daarvoor eveneens onvoldoende.
Nu [appellant] beschikt over de door hem gewenste bouwvergunning en voorts niet is gebleken van omstandigheden waaruit volgt dat hij desondanks belang heeft bij een oordeel over de rechtmatigheid van het besluit van 8 augustus 2013, dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Kos
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2014
580.