ECLI:NL:RVS:2014:3426

Raad van State

Datum uitspraak
17 september 2014
Publicatiedatum
17 september 2014
Zaaknummer
201400220/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering schadefonds geweldsmisdrijven na mishandeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 5 december 2013 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De zaak betreft een aanvraag van [appellant] om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven, die door de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG) op 16 november 2012 was afgewezen. De CSG had de afwijzing gemotiveerd met de stelling dat [appellant] niet voldoende objectieve gegevens had overgelegd om aan te tonen dat hij ernstig lichamelijk of geestelijk letsel had opgelopen door een mishandeling op 22 april 2012.

De rechtbank oordeelde dat de CSG in redelijkheid tot de afwijzing van de aanvraag had kunnen komen, omdat [appellant] geen medische informatie van een psycholoog of psychotherapeut had overgelegd. In hoger beroep herhaalt [appellant] zijn standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de CSG zich op het standpunt mocht stellen dat hij het gestelde ernstig psychisch letsel niet met concrete bewijzen heeft gestaafd. De Raad van State bevestigt echter het oordeel van de rechtbank. De Raad stelt vast dat de CSG terecht heeft gewezen op het ontbreken van medische onderbouwing voor de psychische klachten van [appellant].

De Raad van State concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze is aangevallen. Tevens wordt opgemerkt dat [appellant] opnieuw een aanvraag kan indienen indien hij wel een verklaring van een gekwalificeerd psycholoog of psychotherapeut kan overleggen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201400220/1/A2.
Datum uitspraak: 17 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 december 2013 in zaak nr. 13/1658 in het geding tussen:
[appellant]
en
de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 16 november 2012 heeft de CSG een aanvraag van [appellant] om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: het fonds) afgewezen.
Bij besluit van 5 maart 2013 heeft de CSG het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 5 december 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Een afschrift van het proces-verbaal is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 28 mei 2014 en 4 juni 2014 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven kunnen uit het fonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
2. [appellant] heeft op 13 juli 2012 bij de CSG een aanvraag ingediend om een uitkering uit het fonds. Hij heeft in de aanvraag vermeld dat hij op 22 april 2012 slachtoffer is geworden van een mishandeling en ten gevolge daarvan lichamelijke en psychische klachten heeft.
De CSG heeft aan de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat [appellant] niet met objectieve gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat hij ernstig lichamelijk en psychisch letsel heeft.
3. Het hoger beroep is uitsluitend gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de gestelde psychische klachten.
4. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de CSG zich op het standpunt mocht stellen dat hij het gestelde ernstig psychisch letsel niet met concrete bewijzen heeft gestaafd. [appellant] heeft geen medische informatie van een psycholoog of psychotherapeut overgelegd, terwijl dat wel op zijn weg lag. De stelling dat hij angst heeft om weer slachtoffer van een geweldsmisdrijf te worden en dat zijn huisarts hem heeft doorverwezen naar een psycholoog of psychotherapeut, is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat hij ernstig psychisch letsel heeft. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de CSG in redelijkheid de gevraagde uitkering heeft kunnen weigeren. De CSG heeft ook in hoger beroep erop gewezen dat [appellant] opnieuw een aanvraag kan indienen, indien hij een verklaring van een gekwalificeerd psycholoog of psychotherapeut kan overleggen.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2014
609.