ECLI:NL:RVS:2014:3421

Raad van State

Datum uitspraak
17 september 2014
Publicatiedatum
17 september 2014
Zaaknummer
201311033/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Hoorn en De Duunt vastgesteld door de raad van de gemeente Terschelling

Op 17 september 2014 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Hoorn en De Duunt" dat op 24 september 2013 door de raad van de gemeente Terschelling was vastgesteld. Drie appellanten, wonend en gevestigd in Hoorn, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De appellanten betogen dat de raad ten onrechte geen wijzigingsbevoegdheid heeft opgenomen voor de bouw van een woning op een agrarisch perceel en dat er geen mogelijkheid is voor de bouw van een agrarische schuur. De raad heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de zienswijzen van de appellanten niet ontvankelijk zijn, omdat deze geen betrekking hadden op het ontwerpplan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de beroepsgronden van de appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen wijzigingsbevoegdheid op te nemen voor de bouw van een woning, gezien het gemeentelijke beleid en de onduidelijkheid over de woningbouwcapaciteit na 2015. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de wijzigingsbevoegdheid voor de uitbreiding van het sportterrein niet in strijd is met de belangen van het nabijgelegen natuurkampeerterrein. De beroepen van de appellanten sub 2 en 3 zijn gegrond verklaard, terwijl het beroep van appellant sub 1 ongegrond is verklaard. De Raad van State heeft de raad van de gemeente Terschelling opgedragen om binnen 26 weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

201311033/1/R4.
Datum uitspraak: 17 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Hoorn, gemeente Terschelling,
2. [appellante sub 2], gevestigd te Hoorn, gemeente Terschelling,
3. [appellant sub 3], wonend te Hoorn, gemeente Terschelling,
en
de raad van de gemeente Terschelling,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoorn en De Duunt" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellante sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en [appellante sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2014, waar [appellant sub 1], [appellante sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellant sub 3] en de raad, vertegenwoordigd door dr. G. van Essen en mr. L. Buren, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Het plan
1. Het plan vormt een actualisatie van de bestemmingsplannen voor de dorpskern van Hoorn en het recreatiegebied De Duunt in de gemeente Terschelling.
Algemeen toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1]
3. Het beroep van [appellant sub 1] richt zich tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarisch" wat betreft het perceel [locatie 1] te Hoorn, gemeente Terschelling. [appellant sub 1] is eigenaar van dit perceel.
4. [appellant sub 1] betoogt in de eerste plaats dat de raad voor het perceel [locatie 1] ten onrechte geen wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de bouw van een woning in het plan heeft opgenomen. Hij stelt dat het voorheen geldende bestemmingsplan "Hoorn 2000" voor dit perceel en een aantal andere percelen nog een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de bouw van een woning bevatte. [appellant sub 1] betoogt dat ten onrechte alleen voor het perceel Dorpsstraat 48 opnieuw een wijzigingsbevoegdheid in het plan is opgenomen door middel van de toekenning van de aanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied 2".
4.1. De raad stelt dat het beroep op dit punt niet-ontvankelijk is, omdat de zienswijze van [appellant sub 1] over het ontwerpplan geen betrekking had op dit plandeel.
4.2. Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Anders dan de raad betoogt, heeft de zienswijze die [appellant sub 1] naar aanleiding van het ontwerpplan naar voren heeft gebracht mede betrekking op het plandeel met de bestemming "Agrarisch" wat betreft het perceel [locatie 1] te Hoorn. In de zienswijze heeft [appellant sub 1] immers verzocht om een mogelijkheid voor het bouwen van een agrarische schuur op zijn erf aan de [locatie 2] of een van zijn andere percelen in het buitengebied. Bij de behandeling ter zitting van de beroepsgrond hierover heeft [appellant sub 1] toegelicht dat hij hiermee in het bijzonder doelt op het aangrenzende perceel [locatie 1] met de bestemming "Agrarisch". Nu de zienswijze mede betrekking heeft op dit plandeel, bestaat geen grond het beroep op dit punt niet-ontvankelijk te verklaren.
4.3. De raad stelt voorts dat het verzoek van [appellant sub 1] om een zogeheten invullocatie op [locatie 1] een nieuw verzoek is en dat het gemeentelijk beleid is dat er geen nieuwe invullocaties in het bestemmingsplan worden opgenomen. Omdat onduidelijk is of er na 2015 voldoende ruimte in het woningbouwcontingent is voor woningbouw op invullocaties in Hoorn, kan volgens de raad geen medewerking worden verleend aan het verzoek van [appellant sub 1]. De raad stelt verder dat het perceel deel uitmaakt van het landelijk gebied als bedoeld in de Verordening Romte Fryslân (hierna: de Verordening) en dat volgens die verordening geen bouwmogelijkheden mogen worden toegekend voor nieuwe woningen in het landelijk gebied.
4.4. Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, van de Verordening, zoals die ten tijde van de vaststelling van het plan luidde, mogen in een ruimtelijk plan voor landelijk gebied geen bouwmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden worden opgenomen voor nieuwe stedelijke functies.
Ingevolge het tweede lid kan, in afwijking van het eerste lid, in een ruimtelijk plan een uitbreidingslocatie aansluitend op bestaand stedelijk gebied worden toegestaan.
Ingevolge artikel 1.75 worden onder stedelijke functies onder meer woningen verstaan.
Ingevolge artikel 1.77 wordt onder uitbreidingslocatie verstaan: een locatie voor de uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied van een kern ten behoeve van nieuwe stedelijke functies.
Uit kaart 1 behorende bij de Verordening blijkt dat het perceel [locatie 1] geen deel uitmaakt van het bestaande stedelijke gebied.
Dit betekent dat artikel 1.1.1, eerste lid, van de Verordening van toepassing is. Nu het perceel aansluit op het bestaande stedelijke gebied, zoals weergegeven op kaart 1 bij de Verordening, kan echter volgens artikel 1.1.1, tweede lid, een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Volgens de toelichting bij de Verordening valt onder "uitbreidingslocatie" ook een enkele bouwkavel voor een woning of een bedrijf waarmee het bestaand stedelijk gebied van een kern wordt uitgebreid. Blijkens de toelichting bij de Verordening moet de raad de noodzaak, locatie en inpassing van de uitbreidingslocatie afwegen en rekening houden met de voorwaarden voor nieuwe stedelijke functies in de overige artikelen, waaronder de criteria voor zorgvuldig ruimtegebruik in de artikelen 2.1.1 tot en met 2.2.1 en de afstemming met het woonplan, bedrijventerreinenplan en kantorenplan volgens de artikelen 4.1.1, 5.1.1 en 5.1.2 van de Verordening. Anders dan de raad betoogt, staat de Verordening er daarom niet zonder meer aan in de weg dat op het perceel [locatie 1] een nieuwe woning mogelijk wordt gemaakt.
4.5. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad desondanks in redelijkheid kunnen besluiten geen wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de bouw van een nieuwe woning op te nemen voor het perceel [locatie 1], gelet op het gemeentelijke beleid om geen nieuwe invullocaties mogelijk te maken en gelet op het feit dat ten tijde van de vaststelling van het plan niet duidelijk was of er na 2015 voldoende ruimte in het woningbouwcontingent zou zijn voor woningbouw op invullocaties in Hoorn. De Afdeling acht het in dit verband tevens van belang dat niet is gebleken dat [appellant sub 1] reeds in een eerder stadium concrete voornemens voor de bouw van een nieuwe woningen op dit perceel bij de gemeente kenbaar heeft gemaakt.
Over de door [appellant sub 1] gemaakte vergelijking met het perceel Dorpsstraat 48, waarvoor in het plan wel een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie, omdat bij dat perceel volgens de raad een reeds bestaande wijzigingsbevoegdheid opnieuw in het plan is opgenomen en er in het verleden toezeggingen aan de betrokken eigenaar zijn gedaan. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 1] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie. Daarbij is van belang dat de raad heeft gesteld dat het vorige plan alleen een wijzigingsbevoegdheid bevatte voor een invullocatie op het perceel [locatie 2]/Dorpsstraat 65, maar niet voor het hier aan de orde zijnde perceel [locatie 1]. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is.
Het betoog faalt.
5. [appellant sub 1] betoogt subsidiair dat de raad ten onrechte geen mogelijkheid voor de bouw van een agrarische schuur op het perceel [locatie 1] in het plan heeft opgenomen. Hij gebruikt zijn gronden mede voor het hobbymatig houden van vee en wil een agrarische schuur bouwen voor het huisvesten van vee, het opslaan van voer en het stallen van werktuigen. [appellant sub 1] wijst in dat verband tevens op de mogelijkheden voor agrarische en niet-agrarische nevenactiviteiten die voor andere percelen in het plan zijn opgenomen.
5.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Agrarisch" onder meer bestemd voor het grondgebonden agrarisch gebruik en cultuurgrond, met een daarbij behorende agrarische schuur, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - agrarische schuur".
Uit lid 3.2, onder d, volgt dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - agrarische schuur" een agrarische schuur mag worden gebouwd met een oppervlakte van ten hoogste 60 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 5 m.
Ingevolge artikel 18, lid 18.3, aanhef en onder c, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 18.2, sub b, onder 3, in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen wordt vergroot tot ten hoogste 100 m², mits:
1. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - recreatieverblijf", de oppervlakte van de recreatieverblijven meetelt bij het bepalen van de gezamenlijke oppervlakte;
2. niet meer dan 50% van het achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw gelegen erf, exclusief de oppervlakte van het hoofdgebouw, wordt bebouwd;
3. de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen in ruimtelijke en stedenbouwkundige zin in goede verhouding staan tot het hoofdgebouw;
4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.2. Aan het perceel [locatie 1] is de bestemming "Agrarisch" toegekend zonder aanduiding ten behoeve van de bouw van een agrarische schuur.
De raad acht het niet wenselijk de door [appellant sub 1] gewenste schuur voor zijn hobbyvee mogelijk te maken op de gronden met de bestemming "Agrarisch". Hij stelt zich op het standpunt dat terughoudend moet worden omgegaan met het toestaan van bebouwing op agrarisch bestemde gronden. Bebouwing ten behoeve van hobbymatige agrarische activiteiten die aansluiten op een woonbestemming moet daarom worden gerealiseerd op het woonperceel. Voor [appellant sub 1] is dat het perceel [locatie 2]/ Dorpsstraat 65. Volgens de raad bieden de planregels voor de bestemming "Wonen" voldoende mogelijkheden voor het bouwen van bijgebouwen. De raad acht extra bouwmogelijkheden ten behoeve van het hobbymatig houden van vee daarom niet nodig. De voorbeelden van agrarische schuren die [appellant sub 1] aanhaalt, betreffen volgens de raad oude schuren die al jarenlang op een agrarisch perceel staan, waarvoor vergunningen zijn verleend en die daarom in het plan als zodanig zijn bestemd.
5.3. De raad heeft er bij de vaststelling van het plan voor gekozen om op gronden met de bestemming "Agrarisch" geen bebouwing ten behoeve van hobbymatige agrarische activiteiten mogelijk te maken; in voorkomende gevallen moet deze bebouwing volgens de raad op de aangrenzende gronden met de bestemming "Wonen" worden gerealiseerd. Naar het oordeel van de Afdeling is deze keuze niet onredelijk.
Artikel 18, lid 18.3, aanhef en onder c, van de planregels maakt een oppervlakte van maximaal 100 m2 voor bijgebouwen bij een woning mogelijk; daarnaast kan er 30 m2 aan bijgebouwen vergunningvrij worden gebouwd. Deze regeling heeft tot gevolg dat in het geval dat er reeds een bijgebouw voor een recreatieverblijf en andere bijgebouwen aanwezig zijn, de mogelijkheden voor het bouwen van een bijgebouw ten behoeve van de hobbymatige veehouderij worden beperkt. Dit is ook voor het perceel van [appellant sub 1] het geval. Ter zitting is namelijk gebleken dat de bestaande bijgebouwen, die in gebruik zijn voor appartementen en als vrijstaand recreatieverblijf, tezamen reeds een oppervlakte van meer dan 100 m2 hebben. Dit betekent dat aan de bestaande bijgebouwen geen nieuw bijgebouw voor de hobbymatige agrarische activiteiten van [appellant sub 1] kan worden toegevoegd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad echter in redelijkheid kunnen besluiten de maximale oppervlakte voor bijgebouwen bij woonbestemmingen te beperken tot maximaal 100 m2, naast 30 m2 vergunningvrije bebouwing. Dat de regeling in de planregels tot gevolg heeft dat er minder of geen ruimte aanwezig is voor nieuwe bijgebouwen indien er reeds een bijgebouw voor een vrijstaand recreatieverblijf aanwezig is, acht de Afdeling niet onredelijk, gelet op het beleid van de raad dat is gericht op het beperken van de hoeveelheid bebouwing.
Het betoog faalt.
Het beroep van [appellante sub 2]
6. Het beroep van [appellante sub 2] richt zich tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduidingen "bed and breakfast" en "specifieke vorm van wonen - kookworkshops" wat betreft het perceel [locatie 3] te Hoorn, gemeente Terschelling.
6.1. Ingevolge artikel 18, lid 18.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden onder meer bestemd voor woonhuizen en aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen eventueel in combinatie met:
1. een vrij beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit als genoemd in Bijlage 1 bij deze regels;
2. recreatieappartementen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - recreatieappartement";
3. bed and breakfast, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "bed and breakfast", met dien verstande dat in de bed and breakfast op het perceel [locatie 3] maximaal 8 slaapplaatsen en 4 kamers zijn toegestaan;
4. vrijstaande bijgebouwen in de vorm van een recreatieverblijf, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - recreatieverblijf";
5. een ruimte voor het geven van kookworkshops, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - kookworkshops".
6.2. [appellante sub 2] kan zich niet met de toegekende bestemming verenigen. Zij wil de bed and breakfast die zij op het perceel [locatie 3] exploiteert omzetten in een pension. De raad heeft dit in het plan ten onrechte niet mogelijk gemaakt, aldus [appellante sub 2].
6.3. De planregels voor de bestemming "Wonen" maken de exploitatie van een pension niet mogelijk. Uit artikel 18, lid 18.1, aanhef en onder a, sub 3, van de planregels volgt dat op het perceel van [appellante sub 2] een bed and breakfast met 4 kamers en 8 slaapplaatsen is toegestaan. Dit komt overeen met de bestaande bedrijfsvoering.
Bij de vaststelling van het plan heeft de raad geen aanleiding gezien om op het perceel [locatie 3] een pension mogelijk te maken. Ter zitting is echter gebleken dat de raad zich inmiddels op het standpunt stelt dat aan het perceel [locatie 3] de bestemming "Horeca" met de aanduiding "horeca van categorie 3" moet worden toegekend. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit op dit punt niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Het beroep van [appellant sub 3]
7. Het beroep van [appellant sub 3] richt zich tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied 1" wat betreft het perceel ten oosten van [locatie 4] te Hoorn, gemeente Terschelling.
7.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.6, aanhef en onder b, van de planregels kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen in die zin dat de bestemming "Agrarisch" wordt gewijzigd in de bestemming "Recreatie - 1" of "Sport", ten behoeve van kwaliteitsverbetering/herinrichting van een kampeerterrein of de uitbreiding van het naastgelegen sportterrein, mits:
1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de uitbreiding van bestaande kampeerterreinen of de uitbreiding van het sportterrein op de gronden met de aanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied 1";
2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de bepalingen van artikel 11 Recreatie - 1 of artikel 15 Sport van overeenkomstige toepassing zijn;
3. de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid past binnen de uitgangspunten van de Beleidsregels kamperen 2008;
4. indien sprake is van de uitbreiding van het kampeerterrein, de uitbreiding niet meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van het bestaande kampeerterrein;
5. indien sprake is van de uitbreiding van het kampeerterrein, het bestaande aantal m² van de jaarstandplaatsen op het bestaande kampeerterrein, zoals weergegeven op de verbeelding, niet wordt vergroot;
6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de beginselen van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur;
7. het nieuwe kampeer- of sportterrein wordt voorzien van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen en overkappingen";
8. het nieuwe kampeer- of sportterrein wordt omgeven door randbeplanting met een breedte van ten minste 7,00 m, tenzij er sprake is van toeristische standplaatsen in welk geval de breedte ten minste 3,00 m zal bedragen;
9. de bestaande gezamenlijke oppervlakte van de kampeerterreinen en recreatiewoningenterreinen in de gemeente, zoals die bestond op 1 januari 2011, met niet meer dan 11 hectare wordt vergroot;
10. vooraf advies zal worden ingewonnen bij het Wetterskip Fryslân;
11. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke waarden, de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.2. [appellant sub 3] is eigenaresse van het aangrenzende perceel [locatie 4] en exploiteert op dat perceel een natuurkampeerterrein. Zij kan zich niet verenigen met de wijzigingsbevoegdheid die in het plan voor het perceel ten oosten van [locatie 4] is opgenomen, voor zover die de wijziging van de bestemming "Agrarisch" in de bestemming "Sport" mogelijk maakt.
[appellant sub 3] betoogt dat de levensvatbaarheid van haar natuurkampeerterrein in gevaar komt doordat de wijzigingsbevoegdheid het mogelijk maakt het bestaande sportterrein in westelijke richting uit te breiden. Zij stelt dat het natuurkampeerterrein een eenvoudig klein terrein is met een specifieke doelgroep, namelijk kampeerders die rust en natuur zoeken. Uitbreiding van het sportterrein in de richting van het natuurkampeerterrein heeft volgens haar nadelige gevolgen voor de rust van de kampeergasten en voor de natuur op en rond het kampeerterrein, met name door geluid- en lichthinder. [appellant sub 3] betoogt dat de bestaande buffer tussen het kampeerterrein en het sportterrein niet kleiner mag worden, omdat de gasten nu al hinder ondervinden van het sportterrein. Bij uitbreiding van het sportterrein zal dit wel gebeuren, aldus [appellant sub 3].
[appellant sub 3] heeft geen bezwaar tegen de wijzigingsbevoegdheid voor zover die uitbreiding van het kampeerterrein mogelijk maakt. Ter zitting heeft zij toegelicht dat zij deze uitbreidingsruimte niet wil gebruiken om het kampeerveld uit te breiden in de richting van het sportterrein, maar uitsluitend om de buffer tussen het natuurkampeerterrein en het sportterrein te vergroten.
7.3. De raad heeft met artikel 3, lid 3.6, onderdeel b, van de planregels zowel een uitbreiding van het natuurkampeerterrein als een uitbreiding van het sportterrein op het desbetreffende perceel mogelijk willen maken. Volgens de raad is voldoende gewaarborgd dat [appellant sub 3] na een eventuele uitbreiding van het sportterrein haar huidige bedrijfsvoering kan voortzetten. In dat verband betoogt de raad in de eerste plaats dat in een buffer tussen het natuurkampeerterrein en het sportterrein is voorzien, omdat in de planregels is bepaald dat de breedte van de randbeplanting van het nieuwe kampeer- of sportterrein ten minste 7 m moet bedragen. Daarnaast wijst de raad erop dat volgens de planregels bij uitbreiding van het sportterrein geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke waarden, de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.4. De Afdeling overweegt allereerst dat met het bestaan van een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft bij de toepassing van die bevoegdheid in beginsel als een gegeven mag worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit betekent dat bij de vaststelling van het plan de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming reeds voldoende moet vaststaan.
Uit de stukken blijkt dat de afstand tussen het natuurkampeerterrein en het sportterrein in de huidige situatie ongeveer 35 m bedraagt. De Afdeling overweegt dat in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten een richtafstand van 50 m wordt aanbevolen voor de afstand tussen woningen en sportterreinen. Ter zitting heeft de raad desgevraagd laten weten dat hij voor recreatieterreinen niet aansluit bij deze richtafstand, maar uitgaat van een kortere afstand van 30 m.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad niet toereikend gemotiveerd waarom volgens hem een uitbreiding van het sportterrein mogelijk is zonder de belangen van het nabijgelegen natuurkampeerterrein van [appellant sub 3] te schaden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in de huidige situatie met een buffer van 35 m al hinder wordt ervaren en dat de buffer bij uitbreiding van het sportterrein kleiner kan worden dan de afstand van 30 m die de raad blijkens hetgeen ter zitting naar voren is gebracht in zijn algemeenheid aanvaardbaar acht. De raad heeft niet onderbouwd waarom bij een buffer van 7 m op het natuurkampeerterrein nog een aanvaardbaar verblijfsklimaat is gewaarborgd wat betreft licht- en geluidhinder. Daarnaast heeft de raad onvoldoende duidelijk gemaakt of - mede gelet op de hiervoor bedoelde bufferafstand van 30 m en op het specifieke karakter van het natuurkampeerterrein van [appellant sub 3] - een uitbreiding van het sportterrein mogelijk is waarbij wordt voldaan aan de in artikel 3, lid 3.6, onder b, sub 11, van de planregels opgenomen voorwaarde dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan onder meer natuurwaarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Gelet hierop heeft de raad de uitvoerbaarheid van de wijzigingsbevoegdheid, voor zover daarmee een uitbreiding van het sportterrein mogelijk wordt gemaakt, onvoldoende aangetoond.
Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Awb.
Conclusie
8. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond. De beroepen van [appellante sub 2] en [appellant sub 3] zijn gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover het betreft de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduidingen "bed and breakfast" en "specifieke vorm van wonen - kookworkshops" wat betreft het perceel [locatie 3] te Hoorn, gemeente Terschelling. Het bestreden besluit dient tevens te worden vernietigd, voor zover het de vaststelling van artikel 3, lid 3.6, onder b, van de planregels betreft.
9. Voor zover [appellante sub 2] en de raad hebben verzocht toepassing te geven aan de in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb gegeven bevoegdheid, ziet de Afdeling geen aanleiding om met toepassing van deze bepaling in dit geval zelf in de zaak te voorzien. Hierbij is van belang dat aannemelijk is dat derdebelanghebbenden daardoor in hun belangen zouden kunnen worden geschaad. Voorts dient de raad bij het toekennen van de door hem gewenste bestemming "Horeca" met de aanduiding "horeca van categorie 3" aan het perceel van [appellante sub 2] nog te bezien of een nadere regeling voor de kookworkshops op het perceel moet worden getroffen en of de bouwregels voor de gronden met de bestemming "Horeca" voor dit perceel ruimtelijk aanvaardbaar zijn.
10. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor de vernietigde planonderdelen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
11. Ten aanzien van [appellante sub 2] en [appellant sub 3] is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken. Ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond;
II. verklaart de beroepen van [appellante sub 2], en [appellant sub 3] gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Terschelling van 24 september 2013, kenmerk 2013/39, voor zover het betreft de vaststelling van:
a. het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduidingen "bed and breakfast" en "specifieke vorm van wonen - kookworkshops" wat betreft het perceel [locatie 3] te Hoorn, gemeente Terschelling, en
b. artikel 3, lid 3.6, onder b, van de planregels;
IV. draagt de raad van de gemeente Terschelling op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
V. gelast dat de raad van de gemeente Terschelling aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor [appellante sub 2] en € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 3] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Teuben, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Teuben
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2014
483.