201308557/1/R4.
Datum uitspraak: 17 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Gooise Steen B.V., gevestigd te Blaricum,
appellante,
en
de raad van de gemeente Leiden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Morskwartier" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft De Gooise Steen B.V. beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 mei 2014, waar De Gooise Steen B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgstaan door mr. M.O. Klaassen, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door M. Overing en mr. A. Kooij, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het Morskwartier.
3. De Gooise Steen B.V. kan zich niet met het plan verenigen voor zover aan het plandeel met de bestemming "Water" ter plaatse van de Leidse Rijn ter hoogte van de Rhijnhofweg 4a te Leiden geen aanduiding "ligplaats voor een woonschip" is toegekend.
4. De raad betoogt dat De Gooise Steen B.V. geen belanghebbende is bij het bestreden besluit, nu zij geen eigenaar is van de betrokken locatie en evenmin beschikt over een ligplaatsvergunning voor die locatie.
4.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, kan een belanghebbende tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ingevolge artikel 1:2 van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan, degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
4.2. De Afdeling stelt vast dat De Gooise Steen B.V. op 15 mei 2009 eigenaar is geworden van het woonschip "Poesesprong". Voor dit woonschip was op 26 november 1997 vergunning verleend voor het innemen van een ligplaats in de Rijn. Deze ligplaats is later in het ligplaatsenplan Woonschepen 2000 (hierna: het Ligplaatsenplan) aangeduid als P1-5. Aan De Gooise Steen B.V. is voorts bouwvergunning verleend voor het oprichten van een loopsteiger van 20 meter. Zij heeft een overeenkomst met de eigenaar van het water over het gebruik daarvan en heeft een aanvraag ingediend voor een ligplaatsvergunning ten behoeve van vervangend woonschip, waarover ten tijde van het instellen van het beroep een procedure bij de Afdeling in hoger beroep aanhangig was. Gelet op deze feiten en omstandigheden kan De Gooise Steen B.V. naar het oordeel van de Afdeling worden aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
5. De Gooise Steen B.V. voert aan dat de ligplaats als zodanig moet worden bestemd, omdat deze onder het overgangsrecht van het vorige plan viel en niet opnieuw onder het overgangsrecht mag worden gebracht. Volgens haar was de raad om die reden gehouden om de ligplaats positief te bestemmen en waren er geen bijzondere omstandigheden om daarvan af te zien. Zij stelt daartoe dat de weigering een ligplaatsvergunning te verlenen bij uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 september 2013 is vernietigd. Ook de omstandigheden op de locatie maken volgens haar niet dat de ligplaats niet positief kan worden bestemd, nu aan de overkant van de Leidse Rijn op dezelfde afstand van het viaduct wel is voorzien in een ligplaats.
5.1. De raad stelt dat het woonschip "Poesesprong" ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan "Morskwartier 1996" in de Rijn onder, dan wel naast, het viaduct onder de A44 lag op een locatie waar het innemen van een ligplaats volgens dat bestemmingsplan niet was toegestaan. Het woonschip "Poesesprong" heeft volgens de raad nimmer gelegen op de ligplaats waarop de vergunning zag en die zich 20 meter verderop bevond en aangewezen was in het Ligplaatsenplan. De raad betoogt dat het strijdige gebruik van het water weliswaar viel onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Morskwartier 1996", maar dat de beschermende werking van dit overgangsrecht is uitgewerkt op het moment dat het woonschip "Poesesprong" halverwege juli 2010 is weggesleept. De raad stelt dat ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan op 17 januari 2013 ligplaats P1-5 niet was ingenomen. De raad betoogt voorts dat, ook indien op ligplaats P1-5 van het Ligplaatsenplan een woonschip had gelegen, dat niet zou zijn toegestaan, omdat ten aanzien van deze locatie in de Woonschepenverordening 2009 en het Ligplaatsenplan is vastgesteld dat deze locatie niet geschikt is voor het bestemmen als ligplaats in verband met de nabijheid van de A44 en de bestemming van de aangrenzende gronden als begraafplaats.
5.2. Ingevolge artikel 3.2.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
5.3. De Afdeling stelt vast dat noch op ligplaats P1-5 in de Leidse Rijn, noch op de 20 meter verderop gelegen plek waar het woonschip "Poesesprong" heeft gelegen ter hoogte van het viaduct onder de A44, een woonschip lag ten tijde van het in werking treden van het onderhavige bestemmingsplan "Morskwartier". Gelet hierop is het overgangsrecht van dit plan op het gebruik van deze locaties als ligplaats niet van toepassing. Derhalve is gebruik van de gronden als ligplaats voor een woonschip niet voor de tweede maal onder het overgangsrecht gebracht. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in redelijkheid ervan kunnen afzien om ten aanzien van de locatie een aanduiding "ligplaats voor een woonschip" aan te brengen. Daarbij betrekt de Afdeling dat de situatie aan de overzijde van het kanaal verschilt van de situatie op de onderhavige locatie, gelet op het feit dat aan deze zijde van het kanaal een begraafplaats is gelegen. Voorts heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het niet wenselijk is dat op deze locatie een woonschip is gelegen in verband met de nabijheid van de A44.
Het betoog faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. R. Uylenburg en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Bijleveld
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2014
433.