201307630/1/R2.
Datum uitspraak: 17 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Wezep, gemeente Oldebroek,
en
de raad van de gemeente Oldebroek,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Wezep West 2011" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2014, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door G. Visscher, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor het woongebied dat is gelegen tussen de Landhuisweg, de Engelandsweg, de Stationsweg en de Rijksweg A28. Het plan is conserverend van aard en beoogd is aan te sluiten bij de ruimtelijke mogelijkheden binnen de historisch gegroeide situatie.
3. [appellant] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Tuin" betreffende een deel van de gronden aan de [locatie] te Wezep nu daarmee niet is voorzien in de mogelijkheid om ter plaatse een extra woning te bouwen. De raad heeft onvoldoende onderbouwd waarom aan de gronden geen woonbestemming met een bouwvlak is toegekend terwijl dat wel passend zou zijn, aldus [appellant].
4. De raad stelt zich op het standpunt dat geen aanleiding bestaat voor het toekennen van een woonbestemming met bouwvlak aan de gronden ten behoeve van een tweede woning. De gewenste bouwmogelijkheid was in het voorheen geldende plan ook niet opgenomen en daarnaast heeft [appellant] geen concrete plannen.
5. In het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.
Uit de stukken, waaronder de plantoelichting, blijkt dat de bebouwing aan de Stationsweg, met name de westzijde daarvan, wordt gekarakteriseerd als historisch gegroeide lintbebouwing met bijbehorende afwisseling en levendigheid in de bebouwing. De raad heeft, onder meer voor dit bebouwingslint, als uitgangspunt genomen dat het gevarieerde bebouwingsbeeld moet worden behouden. Gelet daarop zijn toekomstige ontwikkelingen ter plaatse slechts toegestaan indien een ontwikkeling aansluit bij het bestaande karakter van het bebouwingslint en voldoet aan bepaalde voorwaarden. Gebleken is dat [appellant] ten tijde van de vaststelling van het plan de wens had geuit een woning op bedoelde gronden te realiseren, maar geen concreet plan had voor de bouw daarvan. De raad kon dan ook niet beoordelen of de gewenste woning ter plaatse ruimtelijk aanvaardbaar is, in die zin dat hij past binnen voornoemd karakter en voldoet aan betreffende voorwaarden. De raad heeft derhalve in redelijkheid kunnen afzien van het opnemen van een bouwmogelijkheid bij recht op bedoelde gronden en heeft in redelijkheid aan deze gronden de bestemming "Tuin" kunnen toekennen. Het betoog faalt.
Overigens heeft de raad ter zitting toegelicht dat indien [appellant] een concreet plan heeft, alsnog kan worden bezien of een bouwmogelijkheid voor een woning kan worden toegekend.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, griffier.
w.g. Hagen w.g. Vogel-Carprieaux
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2014
458-815.