ECLI:NL:RVS:2014:3376

Raad van State

Datum uitspraak
10 september 2014
Publicatiedatum
10 september 2014
Zaaknummer
201402046/1/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Dijkpolder vastgesteld door de raad van de gemeente Maassluis

Op 10 september 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellant, wonend te Maassluis, en de raad van de gemeente Maassluis. De zaak betreft het bestemmingsplan "Dijkpolder", dat op 4 februari 2014 door de raad is vastgesteld. De appellant heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zijn gronden aan de noordgrens van het plangebied geen woonbestemming hebben gekregen, wat volgens hem in strijd is met het Masterplan Dijkpolder van 31 januari 2012. De raad heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de keuze om niet de gehele Dijkpolder voor woningbouw te bestemmen, is gebaseerd op prognoses voor de woningbehoefte en de fasering van de ontwikkeling. De Afdeling heeft de zaak op 15 augustus 2014 ter zitting behandeld, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, en de raad door twee vertegenwoordigers.

De Afdeling heeft overwogen dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. De appellant heeft niet kunnen aantonen dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling concludeert dat de raad terecht heeft gekozen voor een gefaseerde ontwikkeling van de Dijkpolder, waarbij de woningbehoefte in de planperiode is meegenomen. De appellant heeft ook betoogd dat zijn gronden niet langer geschikt zijn voor agrarisch gebruik door de voorziene woningbouw, maar de raad heeft aangetoond dat het bestaande agrarische gebruik kan worden voortgezet.

Daarnaast heeft de appellant bezwaren geuit over de aantasting van flora en fauna door de woningbouw, maar de Afdeling oordeelt dat het relativiteitsbeginsel in de weg staat aan het slagen van dit betoog. De Afdeling heeft uiteindelijk geoordeeld dat het beroep van de appellant ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 september 2014.

Uitspraak

201402046/1/R6.
Datum uitspraak: 10 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Maassluis,
en
de raad van de gemeente Maassluis,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 februari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Dijkpolder" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad van de gemeente Maassluis heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. D.Th.J. van der Klei, advocaat te 's-Gravenhage, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.A. Klaver en M.J.M. van Tilburg, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Wilgenrijk B.V., vertegenwoordigd door F.G.J. Buijsrogge, ing. E.R. Schouten en ir. R.J.M.M. Schram, gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in de ontwikkeling van een nieuwe woonwijk in de Dijkpolder in de gemeente Maassluis. Hiertoe is een globaal eindplan dat voorziet in 1150 woningen vastgesteld waarmee een flexibel planologisch kader wordt geboden voor een deel van de ontwikkeling van de Dijkpolder. Een aantal randvoorwaarden is planologisch vastgelegd, zoals de ligging van de verkeers-, water en groenstructuur. Het noordelijk deel van het plan is consoliderend van aard. Hiervoor is aangesloten bij het bestaande gebruik, zijnde agrarisch.
3. [appellant] betoogt dat zijn gronden aan de noordgrens van het plangebied ten onrechte geen woonbestemming hebben gekregen. Deze wijze van bestemmen is in strijd met het Masterplan Dijkpolder van 31 januari 2012 (hierna: het masterplan), aldus [appellant], omdat volgens het masterplan de gehele Dijkpolder als woongebied wordt ingericht. Hij stelt dat geen ruimtelijke overweging ten grondslag ligt aan de keuze om zijn gronden niet voor woningbouw te bestemmen. Deze keuze is volgens hem enkel gebaseerd op het feit dat hij geen overeenstemming over de verkoop van zijn gronden heeft bereikt met Lely Vastgoed, de initiatiefnemer van de ontwikkeling van de woonwijk.
3.1. De raad stelt dat vanwege de prognoses voor de woningbehoefte gedurende de planperiode vooralsnog gekozen is om in dit plan niet de gehele Dijkpolder voor woningbouw te bestemmen. Voor het deel dat nu geen woonbestemming heeft gekregen wordt op het moment dat de markt daar aanleiding voor geeft in een apart plan voorzien in woningbouw. In het plan is aangesloten bij de fasering uit het masterplan. Deze fasering gaat uit van een start van de ontwikkeling bij de hoofdontsluiting. De grens is zo gelegd dat de hoofdontsluitingsstructuur planologisch en financieel geborgd is. De ontsluitingsring met een tweezijdige ontsluiting is volgens de raad essentieel voor de ontwikkeling van de totale Dijkpolder als woongebied. De oppervlakte wordt bepaald aan de hand van de gewenste woningdichtheid op basis van het woningbouwprogramma, aldus de raad.
3.2. In de plantoelichting staat in paragraaf 2.5.6 dat het de ambitie is om de gehele Dijkpolder conform het masterplan als woongebied te ontwikkelen, maar dat gezien de huidige onzekere marktomstandigheden, de totale ontwikkeling van de Dijkpolder mogelijk langer kan duren dan de planperiode van 10 jaar. In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de onzekerheden van de huidige markt. Uit het onderzoek naar de behoefte aan woningen zoals opgenomen in paragraaf 2.5.3 van de plantoelichting blijkt een behoefte in de planperiode van 1.098 tot 1.890 woningen. Op grond van deze prognoses is gekozen om 1.150 woningen en een beperkt aantal toevoegingen in het lint van de Weverskade rechtstreeks mogelijk te maken in het plan. Hierbij wordt uitgegaan van een aantal woningen dat rond de ondergrens ligt van de geprognosticeerde bandbreedte van de woningbehoefte, aldus de raad in de plantoelichting. De raad heeft op basis van de zienswijze van de provincie Zuid-Holland ervoor gekozen om niet te voorzien in wijzigingsbevoegdheden waarmee afhankelijk van de marktvraag het aantal woningen uitgebreid kan worden, maar heeft er voor gekozen om, als blijkt dat verdere uitbreiding van het woningaantal aan de orde is, een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.
Het masterplan ziet op het realiseren van 1.750 woningen. In het masterplan is in hoofdstuk 12 een fasering geadviseerd. Die bestaat uit fase 1, waarbij de 25 tot 35 woningen aan de Weverskade (westzijde plangebied) worden ontwikkeld. In fase 2 wordt het overige deel van het woongebied ontwikkeld waarbij afhankelijk van de marktomstandigheden gekozen kan worden voor een ontwikkeling aansluitend op de Weverskade van oost naar west of aansluitende op de hoofdontsluiting van zuid naar noord, aldus het masterplan. De raad heeft blijkens het plan voor het laatste gekozen.
3.3. [appellant] heeft het onderzoek waaruit blijkt dat binnen de planperiode een behoefte is aan 1.098 tot 1.890 woningen niet betwist. Uit de opzet van het plan blijkt dat is gekozen voor de ontwikkeling van zuid naar noord aansluitend op de hoofdontsluiting. Dit is in overeenstemming met één van de in het masterplan omschreven ontwikkelingsrichtingen. Het is niet in strijd met het masterplan dat het plan niet voorziet in alle woningen en het gehele gebied waar het masterplan op ziet. In het masterplan is uitdrukkelijk de gefaseerde ontwikkeling van het gebied afhankelijk van de marktvraag omschreven. De Afdeling ziet gelet daarop geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten niet te voorzien in de gehele woonwijk zoals omschreven in het masterplan en de gronden van [appellant] geen woonbestemming te geven. Het betoog van [appellant] faalt.
4. [appellant] betoogt voorts dat zijn gronden door de in het plan voorziene woningbouw niet langer geschikt zijn voor agrarisch gebruik en daarom niet overeenkomstig het bestaande gebruik de bestemming "Agrarisch" hadden moeten krijgen. Als zijn gronden wel de bestemming "Agrarisch" behouden, kan volgens [appellant] de woningbouwbestemming op de gronden van [bedrijf] niet in stand blijven, nu deze zich niet verdraagt met de agrarische bestemming op zijn percelen.
4.1. De raad stelt dat de gronden van [appellant] geschikt blijven voor agrarisch gebruik. Ze zijn thans agrarisch in gebruik en het plan heeft geen invloed op de oppervlakte en ontsluiting van de gronden. Ook de afstand tot de woningen geeft geen belemmeringen voor het gebruik, aldus de raad.
4.2. [appellant] heeft niet betwist dat het bestaande agrarische gebruik van de gronden voor weidegang overeenkomstig is bestemd en dat dit bestaande gebruik kan worden voortgezet. [appellant] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de voorziene woningbouw anderszins belemmeringen voor het gebruik van zijn percelen met zich brengt. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de voorziene woningen in de nieuwe woonwijk op ongeveer 190 meter van zijn percelen zijn voorzien en thans reeds direct aangrenzend aan zijn percelen woningen aanwezig zijn. Het betoog van [appellant] faalt.
5. Voorts betoogt [appellant] dat de flora en fauna in het gebied worden aangetast door de voorziene woningbouw. Door het kappen van bomen worden nesten van de kerkuil en de buizerd aangetast.
5.1. De raad stelt dat het relativiteitsbeginsel in de weg staat aan het slagen van dit betoog omdat [appellant] opkomt in verband met de gebruiksmogelijkheden van zijn gronden. De normen uit de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) strekken niet tot het beschermen van deze bedrijfsbelangen van [appellant].
5.2. De afstand van de woning van [appellant] tot de nestlocatie van de kerkuil bedraagt 1.343 m. De in 2005 aangetroffen Buizerdnesten liggen op ongeveer 1094 m van de woning van [appellant]. Tussen zijn huis en het plangebied ligt de A20. Zijn percelen in het plangebied zijn in gebruik voor agrarische doeleinden.
5.3. Ingevolge artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) mag de administratieve rechter een besluit niet vernietigen op de grond, dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
5.4. Een redelijke toepassing van het relativiteitsvereiste, als vervat in artikel 8:69a van de Awb, brengt met zich dat belanghebbenden die zich niet kunnen beroepen op de normen van de Ffw omdat die normen kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen, zich evenmin op die normen kunnen beroepen ten betoge dat het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is. Het betoog van [appellant] strekt tot vernietiging van het bestreden besluit op de grond dat het plan niet uitvoerbaar is vanwege het in strijd met de Ffw vernielen van jaarrond beschermde nesten van de buizerd en de kerkuil. In zoverre beroept [appellant] zich, ter onderbouwing van zijn stelling dat het plan niet uitvoerbaar is, dan ook op de strijdigheid met de rechtsregels uit de Ffw. De ingeroepen normen uit de Ffw strekken tot bescherming van de nesten van buizerd en kerkuil. Het daadwerkelijke belang waarin [appellant] dreigt te worden geraakt als gevolg van de realisering van het plan, is zijn belang dat is gelegen in de bouw- en gebruiksmogelijkheden van zijn percelen in het plangebied. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 19 juni 2013 in zaak nrs. 201210708/1/A4, 201210709/1/A4, 201210711/1/A4, 201210712/1/A4, 201210714/1/A4, 201210745/1/A4, 201210748/1/A4, 201210751/1/A4, 201210752/1/A4 behoeft niet in alle gevallen op voorhand uitgesloten te worden geacht dat de Ffw met de bescherming van diersoorten tevens bescherming biedt aan het belang bij het behoud van een goede kwaliteit van de directe leefomgeving van omwonenden. Dit geval doet zich hier, gelet op het feit dat de nestlocaties niet zijn directe leefomgeving betreffen en het feit dat het belang van [appellant] gelegen is in zijn bedrijfsbelang niet voor. De ingeroepen normen uit de Ffw strekken derhalve kennelijk niet tot bescherming van het belang van [appellant]. Dit betekent dat het betoog van [appellant] dat het plan niet uitvoerbaar is omdat geen ontheffing op grond van de Ffw verleend kan worden, wat hier verder ook van zij, ingevolge artikel 8:69a van de Awb niet kan leiden tot vernietiging van het plan. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van dat betoog.
6. Ten slotte betoogt [appellant] dat in de regio rondom Maassluis voldoende bouwgronden beschikbaar zijn waar de bebouwing plaats kan vinden in plaats van in de Dijkpolder.
6.1. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, onder b, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
6.2. De raad verwijst naar paragraaf 2.5.4 van de plantoelichting. Hierin staat ten aanzien van de toetsing aan artikel 3.1.6, lid 2 sub b, van het Bro dat de locatie tussen het bestaand bebouwd gebied van Maassluis en de snelweg A20 ligt. Het gebied is in de provinciale verordening aangeduid als bestaand stedelijk gebied. Het realiseren van een suburbaan exclusief woonmilieu is in Maassluis en de regio niet mogelijk door middel van herstructurering, intensivering of transformatie, omdat suburbane exclusieve woonmilieus een dusdanig ruimtebeslag vragen dat deze niet passen in de bestaande bebouwingsstructuur. Het gewenste milieu is verder alleen aan randen van stedelijke gebieden mogelijk, grenzend aan landelijk gebied, met werk, voorzieningen en openbaar vervoer binnen handbereik, aldus de raad in de plantoelichting.
6.3. Dat een actuele regionale behoefte bestaat aan de woningbouw wordt door [appellant] niet bestreden. De raad heeft in paragraaf 2.5.4 van de plantoelichting beschreven dat de ontwikkeling niet door herstructurering, transformatie of anderszins plaats kan vinden binnen het bestaand stedelijk gebied, maar wel door benutting van de gronden in de Dijkpolder. Verder heeft de raad toegelicht dat de voorziene woonwijk multimodaal wordt ontsloten voor auto’s, langzaam verkeer en openbaar vervoer. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat onjuiste feiten ten grondslag liggen aan hetgeen in de plantoelichting is beschreven. Ook heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de raad ten onrechte stelt dat geen andere gronden binnen het bestaand stedelijk gebied in de regio beschikbaar zijn voor de voorziene woningbouw. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in het onderhavige geval niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 3.1.6, tweede lid, onder b en c, van het Bro.
Het betoog van [appellant] faalt.
7. Voor zover [appellant] in zijn betoog bezwaren heeft aangevoerd die zien op het bestemmingsplan "Bedrijventerrein A20 (Westland)" van de raad van de gemeente Westland, overweegt de Afdeling dat dit plan in deze procedure niet ter discussie staat en de bezwaren tegen dit plan derhalve niet in deze procedure aan bod kunnen komen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Duursma
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2014
725.