201308951/1/A2.
Datum uitspraak: 10 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 juni 2013 in zaak nr. 12/5956 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de raad.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2012 heeft de raad een aanvraag van [wederpartij] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 22 oktober 2012 heeft de raad het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 18 juni 2013, waarvan het proces-verbaal op 14 augustus 2013 is verzonden, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de raad binnen zes weken een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de raad hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
[wederpartij] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 april 2014, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai en E.T. Schepel, beiden werkzaam in zijn dienst, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. M.E. Terhorst, advocaat te Alkmaar, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Rechtsbijstand (hierna: de Wrb) kan het bestuur de toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.
Ingevolge artikel 32 geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
2. [wederpartij] heeft een toevoeging aangevraagd voor het voeren van een bezwaarprocedure tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Langedijk. De raad heeft aan het besluit van 22 oktober 2012 ten grondslag gelegd dat de werkzaamheden waarvoor deze toevoeging is aangevraagd, vallen onder het bereik van een eerder aan [wederpartij] verstrekte toevoeging voor het voeren van een bezwaarprocedure tegen het buiten behandeling stellen van zijn aanvraag om een bijstandsuitkering.
3. De rechtbank heeft dat besluit vernietigd, omdat de bezwaarprocedures naar haar oordeel verschillende procedures betreffen.
4. De raad betoogt dat de rechtbank met dat oordeel heeft miskend dat de inhoudelijke afwijzing van de aanvraag een voortgezette behandeling van de zaak bij dezelfde instantie is.
4.1. Bij uitspraak van heden in zaak nr. 201307087/1/A2 heeft de Afdeling overwogen dat, gelet op de tekst van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 32 van de Wrb, in onderlinge samenhang bezien, in geval van verschillende rechtsbelangen ter zake waarvan rechtsbijstand wordt gevraagd, in beginsel meer toevoegingen moeten worden verstrekt. Als er één rechtsbelang is, kan met één toevoeging worden volstaan, tenzij sprake is van behandeling van een procedure in meer dan één instantie. Het gaat derhalve in de eerste plaats om de vraag of het verzoek om een toevoeging op hetzelfde rechtsbelang ziet als een eerder verzoek. Als dat zo is, dient vervolgens te worden bezien of sprake is van behandeling van een procedure in meer dan één instantie.
4.2. In hoger beroep is niet in geschil dat beide aanvragen hetzelfde rechtsbelang betreffen, te weten het verkrijgen van een bijstandsuitkering. Uit het besluit tot buiten behandeling stellen van de aanvraag van [wederpartij] om een bijstandsuitkering volgt dat het college de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld wegens het ontbreken van gegevens. In de daarop volgende bezwaarprocedure heeft de adviescommissie voor de bezwaarschriften zich op het standpunt gesteld dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de aanvraag niet alle noodzakelijke gegevens voorhanden waren om tot een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag te komen. Zij heeft het college geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren en de aanvraag inhoudelijk in behandeling te nemen. Het college heeft in navolging van dat advies het bezwaar gegrond verklaard. Bij afzonderlijk besluit van latere datum heeft het de aanvraag om inhoudelijke redenen afgewezen.
Gelet hierop heeft de raad de inhoudelijke behandeling van de aanvraag om een bijstandsuitkering terecht aangemerkt als een voortgezette behandeling van dezelfde procedure door dezelfde instantie, te weten het college. De raad heeft derhalve in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om een tweede toevoeging te weigeren. De rechtbank heeft dat ten onrechte niet onderkend.
Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 22 oktober 2012 alsnog ongegrond verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 juni 2013 in zaak nr. 12/5956;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. De Vries-Biharie
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2014
611.