ECLI:NL:RVS:2014:3338

Raad van State

Datum uitspraak
10 september 2014
Publicatiedatum
10 september 2014
Zaaknummer
201311129/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • R. van der Spoel
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek naturalisatie door staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 15 oktober 2013 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek om naturalisatie ongegrond verklaarde. Het verzoek was door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 17 mei 2011 afgewezen, omdat de identiteit en nationaliteit van [appellant] niet konden worden vastgesteld met de overgelegde documenten. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond op 26 maart 2013. De rechtbank bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het hoger beroep.

Tijdens de zitting op 10 juni 2014 werd [appellant] bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.R. Klaver. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. E.R.M. de Kock. [Appellant] betoogde dat de staatssecretaris zijn besluit niet zorgvuldig had voorbereid, omdat hij niet de nieuwe werkwijze had gevolgd die inhoudt dat een ambassade een verklaring kan afgeven over de authenticiteit van documenten. De staatssecretaris ontkende bekend te zijn met deze werkwijze en stelde dat [appellant] zelf de ambassade kon inschakelen voor een contra-expertise.

Daarnaast voerde [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat hij niet had aangetoond al het mogelijke te hebben gedaan om in het bezit te komen van een gelegaliseerde geboorteakte en een geldig paspoort. Hij had immers geprobeerd deze documenten te verkrijgen via de ambassade van Guinee en een derde. De rechtbank oordeelde echter dat het aan [appellant] was om bewijs te leveren van zijn inspanningen, wat hij niet had gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201311129/1/V6.
Datum uitspraak: 10 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 oktober 2013 in zaak nr. 13/2451 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 17 mei 2011 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek), afgewezen.
Bij besluit van 26 maart 2013 heeft de staatssecretaris het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 oktober 2013 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.R. Klaver, advocaat te Bergen op Zoom, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. E.R.M. de Kock, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, b en e, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap verstrekt de verzoeker bij de indiening van het naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn geslachtsnaam en voornaam of voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland, en nationaliteit.
Ingevolge het vijfde lid kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de staatssecretaris, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (hierna: de Handleiding) dient een verzoeker in beginsel een geldig buitenlands reisdocument en buitenlandse akten van de burgerlijke stand, waaronder een buitenlandse geboorteakte over te leggen.
In de Handleiding is vermeld dat van het vereiste van het overleggen van gelegaliseerde uit het buitenland afkomstige documenten kan worden vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is dergelijke documenten over te leggen en dat, indien geen sprake is van bewijsnood, geen vrijstelling wordt verleend. Bewijsnood zal zich volgens de Handleiding met name voordoen in het geval dat registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan dan wel onvolledig zijn, alsmede wanneer in het land in kwestie geen stukken kunnen worden verkregen door de op dat moment bestaande politieke situatie. In bewijsnood is voorts een verzoeker die een schriftelijke verklaring overlegt van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de desbetreffende verzoeker niet in het bezit gesteld kan worden van een geldig buitenlands reisdocument. Indien een verzoeker voornoemde verklaring niet kan overleggen, toont hij met andere bewijsstukken aan dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument, aldus de Handleiding.
3. Niet is in geschil dat [appellant] houder is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft het verzoek van [appellant] afgewezen, omdat met de door hem overgelegde documenten zijn identiteit en nationaliteit niet zijn komen vast te staan en bewijsnood zich niet voordoet.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris zijn besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid, nu de staatssecretaris in dit geval zijn nieuwe werkwijze niet heeft gehanteerd. Deze werkwijze houdt in dat de staatssecretaris een kopie van het advies van Bureau Documenten naar de ambassade van Guinee in Brussel stuurt en dat de persoon die om naturalisatie verzoekt deze ambassade bezoekt. De ambassade kan vervolgens een verklaring afgeven dat de persoon die is verschenen de persoon is die om naturalisatie verzoekt en dat de daartoe verstrekte documenten authentiek zijn.
4.1. De staatssecretaris heeft ter zitting bij de Afdeling gemotiveerd uiteengezet dat hij niet bekend is met de door [appellant] omschreven werkwijze en dat [appellant] mogelijk verschillende werkwijzen door elkaar haalt. Wel kan [appellant], volgens de staatssecretaris, op eigen initiatief de ambassade van Guinee in Brussel inschakelen ten behoeve van een contra-expertise over de conclusies van Bureau Documenten. Gelet op het vorenstaande, was de staatssecretaris niet gehouden de door [appellant] omschreven werkwijze toe te passen zodat van een onzorgvuldige voorbereiding als door [appellant] bedoeld geen sprake is.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij niet heeft aangetoond al het mogelijke te hebben gedaan om in het bezit te komen van een gelegaliseerde geboorteakte en een geldig buitenlands paspoort. Hij is in persoon bij de ambassade van Guinee in Brussel geweest, waar hem is verteld dat deze ambassade niet bevoegd is om aan hem een geboorteakte en een paspoort af te geven. Voorts heeft hij een derde ingeschakeld om voor hem in Guinee de gevraagde documenten te verkrijgen. Nu de Nederlandse ambassade in Dakar (Senegal) tweemaal heeft geweigerd om zijn Guineese geboorteakte te legaliseren, maar weigert mee te delen waarom zij niet tot legalisatie overgaat, is het voor hem onduidelijk hoe hij in het bezit kan komen van een gelegaliseerde geboorteakte, aldus [appellant].
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 13 juni 2012 in zaak nr. 201111346/1/V6 is het aan een verzoeker om een gelegaliseerde geboorteakte en een paspoort over te leggen en ligt het op zijn weg om aan te tonen dat hij ter zake in bewijsnood verkeert.
5.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een gelegaliseerde geboorteakte en een geldig paspoort, reeds omdat hij geen pogingen heeft gedaan om de gevraagde documenten, al dan niet via een professionele derde, in Guinee te verkrijgen. Voor zover [appellant] betoogt dat de Nederlandse ambassade in Dakar weigert mee te delen waarom zij niet tot legalisatie overgaat, faalt het betoog reeds omdat [appellant] in zijn brief van 26 oktober 2011 heeft vermeld dat de ambassade in Dakar de geboorteakte niet heeft willen legaliseren omdat zij vanwege het afwijkende formaat deze akte niet erkent.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Groenendijk
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2014
164-800.