201404693/1/A2.
Datum uitspraak: 10 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 24 april 2014 in zaken nrs. 13/2571, 13/2573 en 13/2574 in de gedingen tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 28 januari 2013 en 1 en 15 februari 2013 heeft de raad aanvragen van [appellant A] en [appellant B] om toevoegingen voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij onderscheiden besluiten van 25 februari 2013 en 25 maart 2013 heeft de raad de door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 april 2014 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 1 en 11 augustus 2014 daartoe toestemming, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, hadden verleend, heeft de Afdeling bepaald dat behandeling van de zaak ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend, indien het een belang betreft, waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling, van wie, onderscheidenlijk waarvan, de werkzaamheden niet binnen de werkingssfeer van deze wet vallen.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, kan de raad de toevoeging weigeren, indien de aanvraag een rechtsprobleem betreft dat naar zijn oordeel eenvoudig afgehandeld kan worden.
De raad voert bij de toepassing van de Wrb het beleid, gepubliceerd in het Handboek Toevoegen, uitgave april 2007, en in de werkinstructie C010 Wet werk en bijstand (hierna: Wwb).
Volgens aantekeningen 9 en 31 bij artikel 12 van de Wrb, onder het opschrift "Noodzaak rechtsbijstand", in het Handboek Toevoegen vloeit de uitsluitingsgrond van artikel 12, tweede lid, onder g, van de Wrb voort uit de doelstelling van de wet, die ertoe strekt een voorziening te bieden voor bijstand van juridische aard. In een aantal gevallen zal weliswaar sprake zijn van een probleem, waarvoor de rechtzoekende hulp nodig heeft, maar in het kader van deze wet zal beoordeeld moeten worden of de noodzaak bestaat juridische bijstand te verlenen. Is juridische bijstand niet geïndiceerd, dan dient de aanvraag te worden afgewezen, waarbij de rechtzoekende zo nodig gewezen kan worden op andere meer geëigende vormen van hulpverlening, bijvoorbeeld hulpverlening van maatschappelijk werk, slachtofferhulp of een bureau sociaal raadslieden, aldus deze aantekeningen.
Volgens werkinstructie C010 Wet werk en bijstand wordt de aanvraag om toevoeging, als daaruit blijkt dat de Wwb-uitkering is afgewezen of geschorst omdat rechtzoekende bijvoorbeeld niet de gevraagde stukken/informatie heeft verstrekt, afgewezen met tekstcode 5560 (thans: tekstcode 130 (zelfredzaamheid)). Als de advocaat bij de aanvraag gemotiveerd aangeeft dat sprake is van een inhoudelijk juridisch verweer kan een toevoeging worden verstrekt.
2. De aangevraagde toevoegingen hebben betrekking op rechtsbijstand door een advocaat voor het maken van bezwaar en het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening tegen de buitenbehandelingstelling van aanvragen om een uitkering op grond van de Wwb wegens het niet-tijdig verstrekken van de gevraagde gegevens.
Aan de weigeringen heeft de raad, onder verwijzing naar artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb en het Handboek, ten grondslag gelegd dat de aanvragen een belang betreffen, waarvan de behartiging redelijkerwijs aan [appellant A] en [appellant B] zelf kan worden overgelaten, aangezien het om feitelijkheden gaat. Niet is gebleken dat juridische bijstand van een advocaat nodig is, aldus de raad.
3. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank, door te overwegen dat het om een eenvoudig geschil van feitelijke aard gaat nu van hen mocht worden verwacht dat zij zelf konden aanvoeren waarom zij de stukken niet binnen de gestelde termijn hebben overgelegd, niet heeft onderkend dat de aanvraag om toevoeging het voeren van een juridisch verweer betreft. De rechtbank gaat er aan voorbij dat wanneer zij een nieuwe aanvraag indienen en alsnog de ontbrekende gegevens overleggen, de bijstandsuitkering slechts wordt toegekend met ingang van de datum van de nieuwe aanvraag, aldus [appellant A] en [appellant B].
3.1. Bij de vraag of de aanvraag een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, komt de raad beoordelingsvrijheid toe. De raad heeft de criteria van die beoordeling neergelegd in werkinstructie C010 Wet werk en bijstand. Die criteria strekken ertoe het aan de aanvrager over te laten de aanvraag om een Wwb-uitkering te completeren, wanneer de aanvraag onvolledig was en om die reden is afgewezen of geschorst. Slechts indien juridisch verweer wordt gevoerd, kan daarvoor een toevoeging worden verleend.
Het was aan [appellant A] en [appellant B], als aanvragers van de toevoegingen, aannemelijk te maken dat in de procedures waarvoor de toevoegingen zijn aangevraagd niet slechts feitelijke gronden moeten worden aangevoerd, maar ook juridisch verweer moet worden gevoerd. Met de in beroep overgelegde stukken zijn zij daarin niet geslaagd. Zij hebben in beroep onder meer een bezwaarschrift van 18 januari 2013 overgelegd, gericht tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen van 14 januari 2013, waarbij hun aanvraag om Wwb-uitkering buiten behandeling is gesteld wegens het niet-tijdig verstrekken van de gevraagde gegevens. In dat bezwaarschrift, hebben zij uiteengezet dat niet geheel duidelijk was welke gegevens overgelegd moesten worden en zij weliswaar te laat, maar nog voor het besluit van 14 januari 2013 alsnog gegevens hebben verstrekt. Voorts hebben zij zich daarbij afgevraagd of het voor hun aanvraag om een Wwb-uitkering van belang is bepaalde gegevens over te leggen. In het eveneens op 18 januari 2013 ingediende verzoek om voorlopige voorziening hebben [appellant A] en [appellant B] verzocht het besluit van 14 januari 2013 te schorsen totdat op het bezwaar is beslist. Het aldus aangevoerde heeft een feitelijk karakter, zodat de raad in deze stukken geen aanleiding heeft hoeven zien een toevoeging te verlenen. Dat [appellant A] en [appellant B] belang hebben bij het alsnog in behandeling nemen van de eerdere aanvraag en derhalve bij een gegrond bezwaar tegen de buitenbehandelingstelling doet aan het vorenstaande niet af. Daaruit kan niet worden afgeleid dat een juridisch verweer moet worden gevoerd. De rechtbank heeft gelet op het vorenstaande terecht en op goede gronden overwogen dat de raad de aanvragen om toevoegingen mocht afwijzen. Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Wieland
lid van de enkelvoudige kamer griffier Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2014
502.