ECLI:NL:RVS:2014:3326

Raad van State

Datum uitspraak
27 augustus 2014
Publicatiedatum
3 september 2014
Zaaknummer
201405038/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de verplichting tot verblijf van een vreemdeling in de gemeente Venlo

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, die op 22 mei 2014 het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk heeft verklaard. De vreemdeling had in eerste aanleg beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 28 januari 2014, waarin de verplichting tot verblijf in de gemeente Venlo met ingang van 23 mei 2012 werd beëindigd. De rechtbank oordeelde dat het beroep van de vreemdeling zich richtte tegen de beëindiging van de opvang, en niet tegen het besluit van de staatssecretaris, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn beroep zich richtte tegen de beëindiging van de opvang. Hij stelt dat de rechtbank had moeten toetsen of het besluit van de staatssecretaris rechtmatig was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de klacht van de vreemdeling gegrond verklaard, maar oordeelt dat dit niet leidt tot het beoogde doel. De Afdeling verwijst naar eerdere rechtspraak waarin is vastgesteld dat de maatregel krachtens artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000 geen grond biedt voor de aan de vreemdeling geboden opvang.

De Afdeling concludeert dat de vreemdeling geen belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep tegen het besluit van 28 januari 2014, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, zij het met verbetering van de gronden. De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is genomen op 27 augustus 2014, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201405038/1/V3.
Datum uitspraak: 27 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 22 mei 2014 in zaak nr. 14/2919 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2014 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling opgelegde verplichting om met ingang van 23 mei 2012 te verblijven in de gemeente Venlo beëindigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 22 mei 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling klaagt onder meer dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij heeft ten onrechte overwogen dat zijn beroep zich richtte tegen het beëindigen van de opvang en had moeten toetsen of het besluit waarbij de maatregel krachtens artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) is beëindigd, rechtmatig is, aldus de vreemdeling.
1.1. Het beroep van de vreemdeling richtte zich tegen het besluit van 28 januari 2014 waarbij de maatregel krachtens artikel 56 van de Vw 2000 is beëindigd. Door te overwegen dat het ervoor moet worden gehouden dat het beroep van de vreemdeling zich richtte tegen het beëindigen van de opvang, is de rechtbank in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Awb buiten de grenzen van het geschil getreden.
De klacht is derhalve terecht voorgedragen, maar leidt niet tot het ermee beoogde doel, gelet op het volgende.
1.2. Zoals volgt uit hetgeen de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 28 december 2012 in zaak nr. 201207142/1/V1 biedt de krachtens artikel 56 van de Vw 2000 opgelegde maatregel geen grond voor de aan de vreemdeling geboden opvang. Het betoog van de vreemdeling dat hij belang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit waarbij de maatregel krachtens artikel 56 van de Vw 2000 is beëindigd, omdat die maatregel tot gevolg heeft gehad dat hem opvang werd geboden, kan derhalve niet worden gevolgd. Nu de vreemdeling geen belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep tegen het besluit van 28 januari 2014, heeft de rechtbank dit beroep terecht, zij het op onjuiste gronden, niet-ontvankelijk verklaard.
De grief faalt.
2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Van Gemert
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2014
699.