ECLI:NL:RVS:2014:3322

Raad van State

Datum uitspraak
3 september 2014
Publicatiedatum
3 september 2014
Zaaknummer
201403418/3/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • J.J. Reuveny
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering ontheffing voor parkeren van voertuig voor andere dan verkeersdoeleinden

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, die op 8 april 2014 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het hoger beroep is ingesteld tegen de weigering van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Nieuw-West om [appellant] een ontheffing te verlenen voor het parkeren van zijn voertuig, dat hoofdzakelijk voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt, langer dan drie achtereenvolgende dagen zonder wezenlijke tijdsonderbreking op of aan de weg. Het dagelijks bestuur had op 28 juni 2013 dit verzoek afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 26 november 2013 ongegrond verklaard.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 6 juni 2014 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd overwogen dat het dagelijks bestuur ten onrechte niet had onderzocht of [appellant] zijn camper hoofdzakelijk voor verkeersdoeleinden gebruikte. In de uitspraak van 3 september 2014 heeft de voorzitter geoordeeld dat het verbod uit de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 niet van toepassing is op het huidige gebruik van de camper van [appellant]. Het algemeen bestuur heeft in zijn besluit van 7 juli 2014 erkend dat het praktisch niet mogelijk is om het gebruik van de camper te onderzoeken, en heeft geconcludeerd dat [appellant] geen ontheffing nodig heeft.

De voorzitter heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter vernietigd en het besluit van het algemeen bestuur van 26 november 2013 vernietigd. Tevens is het algemeen bestuur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant] en het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan op 3 september 2014.

Uitspraak

201403418/3/A3.
Datum uitspraak: 3 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, na toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 8 april 2014 in de zaken nrs. 14/1379 en 14/127 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Nieuw-West, thans het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Nieuw-West (hierna: het algemeen bestuur).
Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2013 heeft het dagelijks bestuur geweigerd [appellant] een ontheffing te verlenen van het verbod om een voertuig dat hoofdzakelijk voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt langer dan drie achtereenvolgende dagen zonder wezenlijke tijdsonderbreking te parkeren op of aan de weg.
Bij besluit van 26 november 2013 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 april 2014 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 mei 2014, waar [appellant], en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. C.M. Delstra, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 6 juni 2014 heeft de voorzitter het algemeen bestuur opgedragen om binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit aan de voorzitter toe te zenden. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 7 juli 2014 heeft het algemeen bestuur het besluit van 28 juni 2013 ingetrokken en geweigerd [appellant] een ontheffing te verlenen.
Bij brief van 21 juli 2014 is [appellant] in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze over dat besluit naar voren te brengen.
[appellant] heeft zijn zienswijze naar voren gebracht.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb heeft de voorzitter bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de tussenuitspraak is overwogen dat het verbod dat is vervat in artikel 4.25, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (hierna: APV) ziet op voertuigen die hoofdzakelijk voor andere doeleinden worden gebruikt dan verkeersdoeleinden en dat derhalve dient te worden gekeken naar het feitelijk gebruik in het concrete geval van het desbetreffende voertuig. Is dat gebruik hoofdzakelijk voor andere dan voor verkeersdoeleinden, dan is het verbod dat in artikel 4.25, eerste lid, is vervat op dat voertuig van toepassing. Het dagelijks bestuur heeft gelet op het voorgaande ten onrechte niet onderzocht of [appellant] zijn camper hoofdzakelijk voor verkeersdoeleinden gebruikt en of zijn aanvraag had moeten worden afgewezen omdat zijn camper niet valt onder voormeld verbod, zo is in de tussenuitspraak overwogen.
2. Het algemeen bestuur heeft aan het besluit van 7 juli 2014 ten grondslag gelegd dat het praktisch niet mogelijk is om te onderzoeken of [appellant] zijn camper hoofdzakelijk voor verkeersdoeleinden gebruikt. Hij heeft te kennen gegeven dit wel te doen en daarbij voorbeelden gegeven van dat gebruik. Het verbod dat is vervat in artikel 4.25, eerste lid, van de APV is op het huidige gebruik van de camper van [appellant] dan ook niet van toepassing. Gelet daarop heeft hij dan ook geen ontheffing nodig, aldus het besluit van 7 juli 2014.
3. Met dat besluit is geheel tegemoet gekomen aan [appellant]. [appellant] heeft derhalve geen belang bij de beoordeling van het besluit van 7 juli 2014, zodat daartegen geen beroep van rechtswege is ontstaan waarop nog dient te worden beslist.
4. Gelet op het hiervoor onder 1 vermelde oordeel is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de voorzitter het beroep tegen het besluit van het algemeen bestuur van 26 november 2013 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.
5. Het algemeen bestuur dient, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht, op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 8 april 2014 in de zaken nrs. 14/1379 en 14/127, voor zover daarbij het beroep gericht tegen het besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Nieuw-West van 26 november 2013, kenmerk 42310 - 2013/uit/13962, ongegrond is verklaard;
III. verklaart het bij de rechtbank tegen dat besluit ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt dat besluit;
V. veroordeelt het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Nieuw-West tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 999,74 (zegge: negenhonderdnegenennegentig euro en vierenzeventig cent), waarvan € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Nieuw-West aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 657,00 (zegge: zeshonderdzevenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep, het hoger beroep en het verzoek aan de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om het treffen van een voorlopige voorziening vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Reuveny
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2014
622.