ECLI:NL:RVS:2014:3303

Raad van State

Datum uitspraak
3 september 2014
Publicatiedatum
3 september 2014
Zaaknummer
201311508/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • H. Troostwijk
  • A.B.M. Hent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag voorzieningen krachtens de Remigratiewet door de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 november 2013. De rechtbank had eerder de besluiten van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) om de aanvraag van [appellant] voor voorzieningen krachtens de Remigratiewet niet in behandeling te nemen, ongegrond verklaard. De SVB had op 25 januari 2012 de aanvraag van [appellant] afgewezen en dit besluit later bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de SVB zijn beleid consistent had toegepast en dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een hernieuwde toetsing rechtvaardigden.

Tijdens de zitting op 29 juli 2014 heeft [appellant], bijgestaan door zijn advocaat mr. F. Naghi-Zadeh, zijn bezwaren tegen de eerdere besluiten toegelicht. Hij stelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het besluit van 25 januari 2012 onmiskenbaar niet onjuist was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat [appellant] geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die een herbeoordeling van de besluiten rechtvaardigden. De rechtbank had het beoordelingskader correct toegepast en de SVB had terecht geconcludeerd dat [appellant] geen recht had op schadevergoeding.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 september 2014.

Uitspraak

201311508/1/V6.
Datum uitspraak: 3 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 november 2013 in zaken nrs. 13/5144 en 13/8091 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank.
Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2012 heeft de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB) een aanvraag van [appellant] om voorzieningen krachtens de Remigratiewet niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 28 januari 2013 heeft de SVB het verzoek van [appellant] om het besluit van 25 januari 2012 te herzien, afgewezen.
Bij besluit van 16 mei 2013 heeft de SVB het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij afzonderlijk besluit van 16 mei 2013 heeft de SVB het verzoek van [appellant] om een schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 25 september 2013 heeft de SVB het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 november 2013 heeft de rechtbank de tegen de besluiten van 16 mei en 25 september 2013 door [appellant] ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De SVB heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. F. Naghi-Zadeh, advocaat te Den Haag, en de SVB, vertegenwoordigd door mr. K. Verbeek, werkzaam bij de Directie Juridische Zaken van de SVB, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen, althans onvoldoende heeft gemotiveerd, dat niet aannemelijk is gemaakt dat het besluit van 25 januari 2012 onmiskenbaar onjuist is en dat de SVB zijn beleid op dit punt consistent heeft toegepast.
1.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr. 200706839/1) vloeit voort dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr. 200406320/1). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen.
1.2. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een - hernieuwde - toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
1.3. [appellant] heeft geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aangevoerd en een relevante wijziging van het recht doet zich niet voor. Evenmin heeft [appellant] buitengewone omstandigheden aangevoerd waarin zeer zwaarwegende belangen op het spel staan. Reeds hierom is voor toetsing van het besluit van 28 januari 2013, zoals gehandhaafd bij besluit van 16 mei 2013, geen plaats. Door, in plaats van het beroep betreffende dit besluit reeds daarom ongegrond te verklaren, te toetsen of het besluit van 25 januari 2012 onmiskenbaar onjuist is en of de SVB zijn beleid consistent heeft toegepast, heeft de rechtbank het hiervoor onder 1.1 vermelde beoordelingskader onjuist toegepast.
1.4. In aanmerking genomen dat [appellant] aan zijn verzoek om schadevergoeding ten grondslag heeft gelegd dat de besluiten van 25 januari 2012 en 28 januari 2013 onrechtmatig zijn, faalt in het licht van hetgeen onder 1.3 is overwogen zijn betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de SVB terecht heeft geconcludeerd dat hij geen recht heeft op schadevergoeding.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, zij het, gelet op hetgeen onder 1.3 en 1.4 is overwogen, met verbetering van de gronden waarop deze rust.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Woestenburg-Bertels, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Woestenburg-Bertels
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2014
501.