ECLI:NL:RVS:2014:3293

Raad van State

Datum uitspraak
3 september 2014
Publicatiedatum
3 september 2014
Zaaknummer
201310564/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Dorp Lent - 12 (Hotel Van der Valk) en de gevolgen voor omwonenden

Op 3 september 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Dorp Lent - 12 (Hotel Van der Valk)". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Nijmegen op 2 oktober 2013, maakt de bouw van een hotel met bijbehorende voorzieningen mogelijk. Tegen dit besluit hebben verschillende appellanten, allen wonend in Lent, beroep ingesteld. De appellanten betogen dat het plan in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en dat hun belangen onvoldoende zijn meegewogen.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend en beoordeelt of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling concludeert dat de raad voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van omwonenden en dat de gevolgen van de bouw van het hotel voor de verkeerssituatie, geluidhinder, en schaduwhinder aanvaardbaar zijn. De Afdeling oordeelt dat de appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun belangen in onredelijke mate worden geschaad door het bestemmingsplan.

De uitspraak leidt tot de conclusie dat de beroepen van de appellanten, voor zover ontvankelijk, ongegrond zijn verklaard. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigt de beleidsvrijheid van de gemeente bij het vaststellen van bestemmingsplannen en de noodzaak om een zorgvuldige belangenafweging te maken.

Uitspraak

201310564/1/R2.
Datum uitspraak: 3 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] en anderen (hierna: [appellant sub 1] en anderen), allen wonend te Lent, gemeente Nijmegen,
2. [appellant sub 2A], [appellant sub 2B] en [appellant sub 2C] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), allen wonend te Lent, gemeente Nijmegen,
3. [appellante sub 3] en anderen, allen wonend te Lent, gemeente Nijmegen,
4. [appellant sub 4], wonend te Lent, gemeente Nijmegen,
en
de raad van de gemeente Nijmegen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Dorp Lent - 12 (Hotel Van der Valk)" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2], [appellante sub 3] en anderen en [appellant sub 4] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2], [appellante sub 3] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2014, waar [appellant sub 1] en anderen, bij monde van [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], [appellant sub 2], [appellante sub 3] en anderen, bij monde van [appellante sub 3], [appellant sub 4] en de raad, vertegenwoordigd door M-F. Jansen, ir. L.G. Bos, ing. J.A.H. Hell en ing. G.T. Siebenga, zijn verschenen. Tevens is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hotel-Café-Restaurant "West End" Exploitatie B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. J.H.M. Berenschot, advocaat te Apeldoorn, gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan maakt de bouw van een hotel met bijbehorende voorzieningen zoals congreszalen en een restaurant mogelijk, waarbij voor een deel van het hotel een maximale bouwhoogte van 55 meter is toegestaan. Het plangebied is gelegen tussen de Prins Mauritssingel en het stationsgebied Nijmegen-Lent.
3. Aan alle gronden in het plangebied is de bestemming "Horeca - Hotel" toegekend. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels voor zover thans van belang, zijn de voor deze bestemming aangewezen gronden bestemd voor hotel met bijbehorende voorzieningen zoals congreszalen en restaurant, ter plaatse van de gronden met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - parkeerdak" tevens voor een parkeerdak en ter plaatse van de gronden met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - parkeerterrein" voor een parkeerterrein.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2.2, gelezen in samenhang met de verbeelding, gelden voor het grootste deel van het plangebied een maximum bouw- en goothoogte van 12 meter. Voor een beperkt deel van het plangebied gelden een maximum bouw- en goothoogte van 13 meter en voor een beperkt deel van het plangebied gelden een minimum bouwhoogte van 52 meter en een maximum bouwhoogte van 55 meter. In een deel van het plangebied mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht.
4. [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2], [appellante sub 3] en anderen en [appellant sub 4] kunnen zich niet met het plan verenigen.
Ontvankelijkheid
5. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Ingevolge artikel 6:8, vierde lid, van de Awb vangt de beroepstermijn voor een geval als hier aan de orde aan met ingang van de dag na die waarop het besluit ingevolge artikel 3:44, eerste lid, aanhef en onder a, ter inzage is gelegd. De terinzagelegging van het bestreden besluit heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2013. De beroepstermijn is derhalve begonnen op 17 oktober 2013 en geëindigd op 28 november 2013.
Het beroep van [appellant sub 2] van 27 november 2013 is ingediend door [appellant sub 2A], mede namens [appellant sub 2B]. In het aanvullend beroepschrift van [appellant sub 2], bij de Afdeling ingekomen op 27 december 2013, is mede de naam [appellant sub 2C] vermeld. [appellant sub 2C] heeft echter niet binnen de beroepstermijn beroep ingesteld. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs moet worden geoordeeld dat [appellant sub 2C] niet in verzuim is geweest. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 2], voor zover het is ingediend door [appellant sub 2C], niet-ontvankelijk.
6. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover ingesteld door [appellanten sub 1C], steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze. Dit geldt evenzeer voor het beroep van [appellante sub 3] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant sub 3A].
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het plan is weliswaar op onderdelen gewijzigd vastgesteld ten opzichte van het ontwerpplan, maar gelet op de omvang van deze wijzigingen, die een beperkte verlaging van de toegestane bouwhoogte en het op onderdelen verplaatsen van de parkeervoorzieningen behelzen, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat [appellanten sub 1C], behorend tot [appellant sub 1] en anderen, en [appellant sub 3A], behorend tot [appellante sub 3] en anderen, ten gevolge hiervan in een nadeliger positie zijn gebracht en dat hen niet redelijkerwijs kan worden verweten geen zienswijze naar voren te hebben gebracht.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover ingesteld door [appellanten sub 1C], niet-ontvankelijk, en is het beroep van [appellante sub 3] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant sub 3A], niet-ontvankelijk.
7. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 8:1, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
7.1. [appellante sub 3], [appellant sub 3B] en [appellant sub 3C], allen behorend tot [appellante sub 3] en anderen, wonen op afstanden van meer dan 300 meter van de voorziene hoteltoren in het plangebied. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op het door hen bestreden plandeel mogelijk worden gemaakt, zijn deze afstanden naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Hierbij betrekt de Afdeling dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat de ruimtelijke uitstraling van de voorziene ontwikkeling zodanig is dat hun belangen desondanks bij het bestreden besluit zijn betrokken. Voorts hebben voornoemde appellanten geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hen rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt.
De conclusie is dat [appellante sub 3], [appellant sub 3B] en [appellant sub 3C], allen behorend tot [appellante sub 3] en anderen, geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 van de Awb, geen beroep kunnen instellen. Gelet hierop is het beroep van [appellante sub 3] en anderen, voor zover ingesteld door [appellante sub 3], [appellant sub 3B] en [appellant sub 3C], niet-ontvankelijk.
7.2. Ten aanzien van het beroep van [appellant sub 4] wordt het volgende overwogen. [appellant sub 4] heeft zijn woning in de directe nabijheid van het plangebied verkocht aan de gemeente Nijmegen. Met de gemeente Nijmegen is overeengekomen dat [appellant sub 4] het gebruik van de woning tot uiterlijk 1 september 2014 mag voortzetten. Het belang van [appellant sub 4] bij het bestreden besluit, voor zover dat is gebaseerd op het eigendom van de woning in de directe nabijheid van het plangebied, is hem gelet op het voorgaande komen te ontvallen. Bij de beantwoording van de vraag of [appellant sub 4] een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang heeft, dient dan ook te worden uitgegaan van de ruimtelijke uitstraling van de in het plan voorziene ontwikkeling op zijn nieuwe woning aan de [locatie]. Deze woning is echter op een afstand van ongeveer 800 meter van de voorziene hoteltoren gelegen. Aansluitend op hetgeen onder 7.1 is overwogen, is deze afstand te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. [appellant sub 4] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hem rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt.
De conclusie is dat [appellant sub 4] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb en dat hij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 van de Awb, geen beroep kan instellen. Het beroep van [appellant sub 4] is niet-ontvankelijk.
Reactie op zienswijzen en gevolgde procedure
8. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant sub 2] dat de raad onvoldoende is ingegaan op de in zijn zienswijze aangevoerde argumenten aldus, dat hij betoogt dat de wijze waarop de raad de naar voren gebrachte zienswijzen heeft behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Awb.
Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde door [appellant sub 2] in zijn zienswijze aangevoerde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. Dat die bezwaren en argumenten niet hebben geleid tot de door [appellant sub 2] gewenste aanpassingen, doet daar niet aan af.
Het betoog faalt.
9. Voor zover [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen betogen dat uit de zienswijzennota onvoldoende kenbaar is dat met de belangen die omwonenden van het plangebied in hun zienswijzen naar voren hebben gebracht rekening is gehouden, wordt het volgende overwogen.
In de zienswijzennota is ingegaan op de ingediende zienswijzen, waarin omwonenden hun belangen kenbaar hebben gemaakt. In dit kader is ingegaan op de bij de in het plan voorziene ontwikkelingen betrokken belangen van omwonenden en zijn deze belangen afgewogen tegen de bij realisering van de in het plan voorziene ontwikkelingen betrokken belangen. In hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad in zoverre onvoldoende rekening heeft gehouden met die belangen.
De betogen falen.
10. [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [appellante sub 3] en anderen betogen voorts dat op verschillende informatie- en inspraakbijeenkomsten onvolledige informatie aan omwonenden is verschaft en dat onvoldoende rekening is gehouden met de in dat kader door omwonenden naar voren gebrachte argumenten.
Ook voert [appellant sub 2] aan dat de raad is misleid door het college van burgemeester en wethouders, doordat het college de raad onvolledige documenten heeft gepresenteerd en ook anderszins niet van volledige informatie heeft voorzien.
Tot slot stellen [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 3] en anderen dat het plan ten onrechte slechts is ingegeven door overeenkomsten tussen de gemeente Nijmegen en Van der Valk, de toekomstige exploitant van het voorziene hotel. Volgens [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 3] en anderen heeft de raad ten onrechte overwegende betekenis toegekend aan die overeenkomsten en heeft de raad daarom geen rekening willen houden met de belangen van omwonenden.
10.1. De Afdeling begrijpt de betogen van [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [appellante sub 3] en anderen aldus, dat de besluitvorming die tot vaststelling van het plan heeft geleid, onzorgvuldig is verlopen. Ten aanzien hiervan overweegt de Afdeling dat het bieden van inspraak geen deel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure, die aanvangt met de terinzagelegging van het ontwerpplan. De wijze waarop inspraak is geboden staat in deze procedure dan ook niet ter beoordeling en de in dit verband naar voren gebrachte bezwaren kunnen dan ook geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van de gevolgde bestemmingsplanprocedure en het daaruit voortgevloeide bestreden besluit. Voorts wordt overwogen dat [appellant sub 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de raad, voorafgaand aan zijn beslissing het plan vast te stellen, van onvolledige informatie is voorzien of niet over alle benodigde documenten beschikte. Hierbij is van belang dat [appellant sub 2] niet inzichtelijk heeft gemaakt welke documenten niet of onvolledig ter beschikking van de raad zouden zijn gesteld.
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de besluitvorming die heeft geleid tot vaststelling van het plan, onzorgvuldig is verlopen. Dat overeenkomsten zijn gesloten tussen Van der Valk en het gemeentebestuur maakt dat niet anders. Het is gebruikelijk dat gemeenten en private partijen overeenkomsten sluiten ter uitvoering van ontwikkelingen zoals die in het plan zijn voorzien. Bovendien is niet aannemelijk gemaakt dat het bestaan van deze overeenkomsten ertoe heeft geleid dat de belangen van omwonenden geen rol hebben gespeeld in de belangenafweging.
De betogen falen.
Provinciaal beleid
11. [appellant sub 2] betoogt dat het beleid van de provincie Gelderland aan de in het plan voorziene ontwikkelingen in de weg staat. Hiertoe wijst hij erop dat binnen het provinciaal beleid, dat is opgenomen in de Algemene Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Gelderland, grootschalige detailhandelsvestigingen alleen zijn toegestaan in en direct aansluitend op de binnensteden van Arnhem en Nijmegen en de stadsdeelcentra Kronenburg, Gelredome en Dukenburg. Daarnaast is in dat beleid een zoekgebied opgenomen, waarbinnen de locaties Gelredome, Aamse Poort en Ressen, en niet Lent, voor de vestiging van bovenlokale winkel- en vrijetijdsvoorzieningen in aanmerking komen. [appellant sub 2] voert in dit verband aan dat Nijmegen-Lent ten onrechte wordt aangemerkt als binnenstedelijk gebied in de zin van het provinciaal beleid, waarbinnen de realisering van de in het plan voorziene ontwikkelingen is toegestaan.
11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het provinciaal beleid niet aan de in het plan voorziene ontwikkelingen in de weg staat.
11.2. De raad is bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan provinciaal beleid gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. In paragraaf 2.2 van de plantoelichting is aandacht besteed aan voornoemd beleid en is in het bijzonder ingegaan op de Algemene Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Gelderland en de daarin opgenomen kaders voor stedelijke ontwikkelingen. Gelet hierop heeft de raad het provinciaal beleid in zoverre voldoende in de belangenafweging betrokken.
Het betoog faalt.
Gemeentelijk beleid
12. [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [appellante sub 3] en anderen betogen dat het plan op verschillende punten geen grondslag vindt in het gemeentelijk beleid. De in het plan voorziene ontwikkelingen sluiten volgens hen niet aan bij de "Notitie hoogbouw - Nijmegen boven de boomgrens" van de gemeente Nijmegen uit mei 2005 (hierna: de Hoogbouwnotitie). Hiertoe voeren zij aan dat in de Hoogbouwnotitie geen melding wordt gemaakt van het toestaan van hoogbouw in Lent en dat niet wordt voldaan aan de criteria die in de Hoogbouwnotitie zijn opgenomen voor het toestaan van nieuwe hoogbouw. Het voorziene hotel is volgens [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [appellante sub 3] en anderen niet passend op deze locatie, nu dit niet bijdraagt aan de identiteit van het dorp Lent en het aanzicht van het dorp zal verminderen. Hierbij wijzen zij er verder op dat geen aansluiting bestaat tussen het hotel en de omliggende bebouwing en dat de hoogbouw niet bijdraagt aan de skyline van Nijmegen. [appellant sub 1] en [appellante sub 3] en anderen betogen in dit verband dat onvoldoende rekening is gehouden met de zichtlijn vanuit het noorden naar de Nijmeegse stuwwal, in het bijzonder naar de beeldbepalende toren van de St. Stevenskerk. De toren van die kerk zal volgens hen vanuit noordelijke richting bezien visueel in het niet vallen bij de hoteltoren. Hetzelfde geldt volgens [appellant sub 1] en anderen voor de in de toekomst te herbouwen Valkhof-Donjon.
Voorts betoogt [appellant sub 2] dat het plan in strijd is met de Structuurvisie Nijmegen 2010 (hierna: de Structuurvisie), omdat in de Structuurvisie voor de knoop Lent niet de mogelijkheid van het realiseren van een hotel wordt genoemd.
[appellant sub 2] betoogt verder dat in strijd met het "Ontwikkelbeeld Waalsprong 2007" (hierna: het Ontwikkelbeeld) niet inzichtelijk is gemaakt dat een welstandstoets heeft plaatsgevonden, waarin is ingegaan op de architectonische aspecten van het nieuw te bouwen hotel als bijzonder object in relatie tot de ruimtelijke kwaliteiten van de omgeving van het plangebied.
Tot slot betoogt [appellant sub 2] dat uit de Ontwikkelingsstrategie Waalsprong 2013 van de gemeente Nijmegen uit april 2013 (hierna: de Ontwikkelingsstrategie) volgt dat de ontwikkelingsmogelijkheden bij de knoop Lent nog slechts worden onderzocht, en dat in het gemeentelijk beleid dus geenszins vaststaat dat op deze locatie een hotel kan worden gerealiseerd.
12.1. In de Hoogbouwnotitie wordt het beleid van de gemeente Nijmegen voor het realiseren van nieuwe hoogbouw uiteengezet. In de Hoogbouwnotitie wordt ingegaan op de beleidscriteria voor nieuwe hoogbouw. Ook wordt ingegaan op de locaties waar nieuwe hoogbouw wenselijk wordt geacht.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Hoogbouwnotitie niet aan het voorziene hotel in de weg staat. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat volgens de Hoogbouwnotitie bij het ontwikkelen van knooppunten intensivering van het ruimtegebruik met een diversiteit aan stedelijke functies van belang is. Hoogbouw is bij uitstek een middel om deze knooppunten vorm te geven en de dynamiek te accentueren. De knooppunten vormen een onderdeel van het stedelijk weefsel en de hoofdinfrastructuur en hoogbouw kan op nadrukkelijke wijze bijdragen aan de herkenbaarheid en identiteit daarvan, aldus de Hoogbouwnotitie.
In de Hoogbouwnotitie wordt de knoop Centrum Waalsprong, waaronder volgens de raad de knoop Lent kan worden verstaan, bij naam genoemd als geschikte locatie voor het ontwikkelen van hoogbouw. Verder acht de Afdeling van belang dat het voorziene hotel is gelegen bij een belangrijk knooppunt voor het wegverkeer van en naar Nijmegen en is gelegen in de directe nabijheid van het station Nijmegen-Lent. Door de aanwezigheid van verschillende wegen en de spoorlijn is een beperkt oppervlak beschikbaar voor het realiseren van nieuwe bebouwing. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze locatie geschikt is voor het realiseren van een hoog gebouw dat een relatief klein oppervlak beslaat. Hoogbouw op deze locatie kan dienen als landmark en als versterking van de herkenbaarheid en de identiteit van het knooppunt Lent als onderdeel van het stedelijk weefsel en de hoofdinfrastructuur. Dat in de omgeving van het plangebied met name laagbouw aanwezig is van maximaal twee of drie bouwlagen, zoals [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] en [appellante sub 3] en anderen hebben aangevoerd, maakt dat niet anders. Het hotel is immers voorzien op een afstand van ongeveer 80 meter van de dichtstbijzijnde woning, op een locatie die door de Prins Mauritssingel van de laagbouw in Lent is gescheiden. Voorts is in het plan een bebouwingsplint voorzien die lager is dan de hoteltoren zelf, waardoor het voorziene hotel aansluit op de omgeving.
Ten aanzien van de zichtlijn vanuit het noorden overweegt de Afdeling het volgende. De St. Stevenskerk met de bijbehorende toren is op een afstand van ongeveer 1.600 meter ten zuiden van het plangebied gelegen. Weliswaar zal op sommige punten ten noorden van het plangebied sprake zijn van een aantasting van de zichtlijn naar de Nijmeegse stuwwal en de toren van de St. Stevenskerk, maar vanaf een groot deel van Lent en vanuit de omgeving van Nijmegen blijft de toren van de St. Stevenskerk onverminderd zichtbaar. Voorts heeft de raad onweersproken gesteld dat het zicht op de toren van de St. Stevenskerk vanuit noordelijke richting vanaf de Prins Mauritssingel behouden blijft vanaf de Ovatonde tot de kruising met de Vrouwe Udasingel.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat de Hoogbouwnotitie niet aan de in het plan voorziene ontwikkelingen in de weg staat.
De betogen falen.
12.2. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] dat het plan in strijd is met de Structuurvisie, overweegt de Afdeling het volgende. In de Structuurvisie worden het plangebied en de omgeving daarvan aangemerkt als de multifunctionele knoop Lent. Volgens de Structuurvisie zijn de zogenoemde knopen multifunctionele economische gebieden met kantoren, horeca, winkels en ondersteunende functies als culturele voorzieningen en woningen. De knoop Lent wordt in de Structuurvisie aangemerkt als een belangrijke plaats in de nieuwe toegangsroute vanuit het noorden. In deze knoop zullen volgens de Structuurvisie verschillende functies bij elkaar komen, zoals werken, winkelen, recreëren en wonen voor specifieke doelgroepen. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de in de Structuurvisie opgenomen opsomming van functies die bij de knopen kunnen worden gerealiseerd, geen limitatieve opsomming is. Ook andere functies die passend zijn binnen een dergelijk multifunctioneel economisch gebied kunnen bij de knopen worden voorzien. Daaronder kan een hotel worden verstaan, aldus de raad. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dat standpunt heeft kunnen stellen. De raad heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat de Structuurvisie niet aan de in het plan voorziene ontwikkelingen in de weg staat.
Het betoog faalt.
12.3. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] dat in strijd met het Ontwikkelbeeld niet inzichtelijk is gemaakt dat een welstandstoets heeft plaatsgevonden, wordt het volgende overwogen. Eerst bij de aanvraag om een omgevingsvergunning kan een welstandstoets worden verricht. Aan het verrichten van een welstandstoets wordt in de procedure die leidt tot vaststelling van een bestemmingsplan niet toegekomen. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het Ontwikkelbeeld in zoverre niet aan de in het plan voorziene ontwikkelingen in de weg staat.
Het betoog faalt.
12.4. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] dat uit de Ontwikkelingsstrategie volgt dat de ontwikkelingsmogelijkheden bij de knoop Lent nog slechts worden onderzocht, en dat in het gemeentelijk beleid dus geenszins vaststaat dat op deze locatie een hotel kan worden gerealiseerd, wordt het volgende overwogen. In de Ontwikkelingsstrategie wordt opgemerkt dat bij de knoop Lent een hotel zal worden ontwikkeld. Voor het oordeel dat de Ontwikkelingsstrategie aan de in het plan voorziene ontwikkelingen in de weg staat, omdat slechts nog wordt onderzocht wat de ontwikkelingsmogelijkheden bij de knoop Lent zijn, bestaat dan ook geen aanleiding.
Het betoog faalt.
Behoefte en economische uitvoerbaarheid
13. [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 3] en anderen betogen dat het plan economisch niet uitvoerbaar is, nu in Nijmegen geen behoefte bestaat aan extra hotelkamers. Het zal volgens [appellant sub 1] en anderen in het geval van een tegenvallende omzet van het voorziene hotel niet mogelijk zijn om een andere invulling te geven aan het hotelgebouw, waardoor leegstand zal ontstaan. [appellante sub 3] en anderen voeren verder aan dat de realisering van het in het plan voorziene hotel een ontwrichting van de bestaande hotelbranche in Nijmegen met zich kan brengen.
13.1. De raad stelt dat exploitatie van het hotel voor rekening en risico van de hotelexploitant komt en dat in deze regio behoefte bestaat aan een nieuw hotel.
13.2. Aan het plan zijn onder meer het "Hotelonderzoek 2008" van de afdeling Onderzoek & Statistiek van de gemeente Nijmegen uit maart 2008 (hierna: het Hotelonderzoek), de "Toeristisch-recreatieve monitor Regio Arnhem Nijmegen 2011" van ZKA Consultants & Planners uit mei 2012 (hierna: de toeristisch-recreatieve monitor) en de "Strategische Marketingvisie Toerisme 2013-2016 Regio Arnhem Nijmegen" van RBT-KAN (hierna: de Marketingvisie) ten grondslag gelegd.
Uit het Hotelonderzoek blijkt dat het hotelaanbod in Nijmegen achterloopt op het hotelaanbod in andere steden. Het aantal beschikbare hotelkamers is volgens het Hotelonderzoek laag in vergelijking met andere steden, terwijl het aantal overnachtingen op de Nijmeegse hotelmarkt sterk is gestegen, met name in het toeristische deel van die markt. Verder wordt er in het Hotelonderzoek op gewezen dat in Nijmegen slechts beperkte voorzieningen zijn voor congressen met meer dan 250 deelnemers en dat in Nijmegen een goed viersterrenhotel voor de zakelijke markt ontbreekt.
Ook in de toeristisch-recreatieve monitor en in de Marketingvisie wordt een toename van het aantal overnachtingen in de regio Arnhem Nijmegen vermeld. In de toeristisch-recreatieve monitor wordt geadviseerd de groei en ontwikkeling van het verblijfstoerisme te faciliteren. In de Marketingvisie wordt de strategie voor het toerisme in de regio Arnhem Nijmegen in de jaren 2013-2016 beschreven, en wordt erop gewezen dat deze regio populair is voor het organiseren van zakelijke bijeenkomsten, zoals congressen.
13.3. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat in deze regio behoefte bestaat aan de bouw van een nieuw hotel, heeft de raad verwezen naar voornoemde onderzoeken. [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 3] en anderen hebben de juistheid van het Hotelonderzoek, de toeristisch-recreatieve monitor en de Marketingvisie niet inhoudelijk bestreden. De raad heeft daarvan dan ook in redelijkheid kunnen uitgaan. Zoals hiervoor is overwogen blijkt uit deze onderzoeken dat in Nijmegen sprake is van een achterlopend hotelaanbod ten opzichte van andere steden, terwijl het aantal overnachtingen op de Nijmeegse hotelmarkt is gestegen. Ook is er in het Hotelonderzoek op gewezen dat in Nijmegen beperkte voorzieningen zijn voor congressen met meer dan 250 deelnemers en dat in Nijmegen geen goed viersterrenhotel voor de zakelijke markt aanwezig is. Het voorziene hotel zal zich in hoofdzaak richten op het hogere segment van de markt en op het organiseren van zakelijke congressen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voldoende behoefte bestaat aan het in het plan voorziene hotel en dat niet behoeft te worden gevreesd voor leegstand. Voor zover [appellante sub 3] en anderen vrezen dat de realisering van het voorziene hotel een verstoring van de verhoudingen binnen de Nijmeegse hotelmarkt met zich zal brengen, wordt overwogen dat een bestemmingsplan niet dient om concurrentieverhoudingen te regelen.
De betogen falen.
Samenhang met andere bestemmingsplannen
14. [appellant sub 2] en [appellante sub 3] en anderen betogen dat de verschillende bestemmingsplannen voor dit deel van Lent, het plan "Dorp Lent 11 (Definitieve locatie Station Nijmegen Lent e.o.)", het voorliggende plan en het plan "Dorp Lent 13 (Fietstunnel en Lentse lus Oost)", onvoldoende duidelijkheid bieden over de onderlinge samenhang tussen die plannen en dat die verschillende ontwikkelingen beter in één bestemmingsplan hadden kunnen worden opgenomen. In dit verband wijzen [appellante sub 3] en anderen erop dat de in verschillende andere plannen voorziene ontwikkelingen, in samenhang bezien, negatieve effecten zullen hebben op de verkeersveiligheid in de omgeving van het plangebied van het thans voorliggende plan. In het bijzonder wijzen zij hierbij op de in het plan "Dorp Lent 13 (fietstunnel en Lentse Lus Oost)" voorziene fietstunnel bij het stationsplein. [appellante sub 3] en anderen spreken in dat verband hun voorkeur uit voor het behouden van twee oversteekmogelijkheden over de Prins Mauritssingel.
14.1. De raad stelt dat de knoop Lent gefaseerd wordt ontwikkeld. Hierbij wijst de raad erop dat de voorziene ontwikkelingen opnieuw moesten worden onderzocht, gelet op de in 2010 bestaande onzekerheid over de definitieve stedenbouwkundige invulling van het gebied en op de onzekere economische situatie.
14.2. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen [appellante sub 3] en anderen en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat niet is gebleken dat tussen de gronden in dit plangebied en de gronden die zijn begrepen in de andere bestemmingsplannen die gelden of gaan gelden voor de knoop Lent, een zodanige samenhang bestaat dat de raad de begrenzing van dit plangebied niet zo heeft kunnen vaststellen en de gronden die zijn begrepen in de andere bestemmingsplannen had moeten opnemen in het voorliggende plan. Hiertoe wordt overwogen dat de in het voorliggende plan begrepen gronden weliswaar deel uitmaken van de knoop Lent en worden betrokken in de herontwikkeling daarvan, maar dat de in het plangebied voorziene ontwikkelingen binnen die herontwikkeling een in ruimtelijk opzicht zelfstandig element vormen. Verder kunnen de gevolgen voor de verkeersveiligheid vanwege de verschillende bestemmingsplannen die betrekking hebben op de ontwikkeling van de knoop Lent, ook in onderlinge samenhang worden beschouwd zonder dat de ontwikkeling van het gehele gebied in één bestemmingsplan is opgenomen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de raad heeft toegelicht dat de plannen vanuit dezelfde ruimtelijke kaders tot stand zijn gekomen. Dat een in het plangebied gelegen viaduct voor fietsers en voetgangers zal worden gesloopt, maakt dat niet anders, nu geen samenhang bestaat tussen de bouw van het hotel en de sloop van het viaduct. Het viaduct is immers een tijdelijke voorziening die ook zou worden afgebroken als in het plangebied geen hotel zou worden gerealiseerd.
Voor zover [appellante sub 3] en anderen en [appellant sub 2] zich richten tegen in andere plannen voorziene ontwikkelingen, zoals de fietstunnel bij het stationsplein en de oversteekplaatsen over de Prins Mauritssingel, wordt overwogen dat deze ontwikkelingen geen deel uitmaken van het thans voorliggende plan en daarom niet in deze bestemmingsplanprocedure aan de orde kunnen komen.
De betogen falen.
Verkeer
15. [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 3] en anderen stellen dat ten gevolge van de in het plan voorziene ontwikkelingen een sterke toename van de verkeersbelasting op de kruising Stationsplein-Prins Mauritssingel en op de Prins Mauritssingel zal ontstaan. Zij vrezen hierbij voor filevorming en voor aantasting van hun woon- en leefklimaat. In dit verband wijzen zij erop dat met name grote verkeershinder kan worden verwacht ten gevolge van verkeer van en naar het voorziene hotel ten behoeve van congressen. Verder wijzen [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 3] en anderen erop dat de raad er ten onrechte van uitgaat dat de verkeersstromen gespreid zullen verlopen en dat per maatgevend spitsuur 30 voertuigen zullen arriveren en vertrekken, gelet op de te verwachten aantallen congresbezoekers. Volgens hen kan juist in het geval van congressen worden verwacht dat verkeersbewegingen in pieken zullen plaatsvinden. Weliswaar zal de grootste instroom van verkeer voor een congres normaliter na de ochtendspits plaatsvinden, maar wanneer de ochtendspits later plaatsvindt, bijvoorbeeld tijdens de winter, zullen deze twee verkeerspieken zich gelijktijdig voordoen, aldus [appellant sub 1] en anderen.
15.1. De raad stelt zich op het standpunt dat als gevolg van het verkeer van en naar het voorziene hotel geen onaanvaardbare verkeersbelasting zal ontstaan op de wegen in de omgeving van het plangebied. Hiertoe wijst hij erop dat volgens het memorandum "Ritgeneratie en berekening parkeerbehoefte Hotel van der Valk" van H. Crans, adviseur verkeersontwerp, van 7 augustus 2013 (hierna: het verkeersmemorandum), het aantal verkeersbewegingen van en naar het hotel tijdens spitsuren relatief verwaarloosbaar is. Voorts wijst de raad er, onder verwijzing naar de brief van het college van burgemeester en wethouders van 24 september 2013, op dat op de omliggende wegen voldoende restcapaciteit beschikbaar is om het extra verkeer op te kunnen vangen. In dit verband stelt de raad zich op het standpunt dat per jaar slechts enkele congressen in het hotel zullen worden georganiseerd.
15.2. In het aan het plan ten grondslag gelegde verkeersmemorandum is aan de hand van een voorlopig inrichtingsprogramma van het voorziene hotel berekend welke hoeveelheid verkeersbewegingen zich van en naar het hotel zal voordoen. Voor de berekening van de hoeveelheid verkeer is gebruik gemaakt van kencijfers voor verkeersgeneratie, die zijn bepaald aan de hand van publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" van het CROW (kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte). In het verkeersmemorandum wordt tot de conclusie gekomen dat die hoeveelheid per etmaal 548 verkeersbewegingen bedraagt. Voorts wordt tot de conclusie gekomen dat er in spitsuren per cyclus van de verkeersregelinstallatie in de omgeving van het plangebied zowel op de tak Stationsplein als op de Prins Mauritssingel gemiddeld één auto bij zal komen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat per spitsuur normaliter 10% van de verkeersbewegingen per dag plaatsvindt. Volgens het verkeersmemorandum is het aantal van gemiddeld één auto extra per cyclus van de verkeersregelinstallatie verwaarloosbaar, bezien in verhouding tot de totale hoeveelheid verkeersbewegingen in de omgeving van het plangebied.
In de brief van het college van burgemeester en wethouders van 24 september 2013 is nadere informatie verstrekt over de afwikkeling van verkeersstromen van en naar het voorziene hotel. Daarin is opgenomen dat op basis van normen en ervaringen de periode tussen 07.30 uur en 8.30 uur als maatgevend spitsuur voor het kruispunt Prins Mauritssingel-Laauwikstraat wordt gehanteerd. Voorts is vermeld dat congressen over het algemeen starten om 09.30 uur of 10.00 uur, zodat de instroom ten behoeve van een congres vooral na 9.00 uur plaatsvindt en daarmee buiten het drukste uur tijdens de ochtendspits. Opgemerkt wordt dat de instroompiek voor een congres kleiner zal zijn dan de afname van de verkeersstroom op de Prins Mauritssingel na het drukste uur tijdens de ochtendspits, zodat er geen reden is om aan te nemen dat de instroom voor een congres voor knelpunten in de verkeersdoorstroming zal zorgen. Voor de uitstroom geldt dat deze zal plaatsvinden in de avondspits, die minder zwaar belast is dan de ochtendspits en over een langer tijdsbestek wordt verdeeld. Daarom is er ook bij de uitstroom van een congres geen reden om aan te nemen dat dit tot knelpunten in de verkeersdoorstroming zal leiden. Voorts is de restcapaciteit bepaald die de kruising Laauwikstraat heeft na realisatie van het splitsingspunt ter hoogte van het kruispunt Prins Mauritssingel-Graaf Alardsingel, waarbij de verkeersstromen vanuit het noorden worden verdeeld over de stadsbrug De Oversteek en de Waalbrug. Uit die berekening volgt dat de restcapaciteit aanzienlijk hoger is dan het aantal auto’s dat het voorziene hotel genereert volgens de ritgeneratieberekening.
Ter zitting heeft de raad verder toegelicht dat in de situatie dat het verkeer zich op de voorziene wijze verdeelt tussen De Oversteek en de Waalbrug, op de Prins Mauritssingel per etmaal tussen de 40.000 en 45.000 motorvoertuigbewegingen plaatsvinden. In het verleden vonden op de Prins Mauritssingel tussen de 55.000 en 60.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal plaats zonder dat sprake was van een onaanvaardbare verkeerssituatie. [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 3] en anderen hebben het voorgaande niet inhoudelijk weersproken. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verwachte 548 motorvoertuigbewegingen per etmaal die het hotel met zich zal brengen, verwaarloosbaar zijn in vergelijking met de bestaande hoeveelheid verkeersbewegingen op de Prins Mauritssingel. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen grond bestaat voor de verwachting dat de realisering van het voorziene hotel tot een onaanvaardbare verkeersbelasting zal leiden.
De betogen falen.
16. Voorts betogen [appellant sub 1] en anderen dat het plan in te weinig parkeerplaatsen voor het hotel voorziet. De 41 parkeerplaatsen die voor congresbezoekers zijn voorzien, zijn volgens [appellant sub 1] en anderen te weinig om volledig aan de parkeerbehoefte van congresbezoekers tegemoet te kunnen komen. [appellant sub 1] en anderen vrezen dat parkeervoorzieningen in de omgeving van het plangebied zullen worden gebruikt door bezoekers van het hotel, waardoor voor omwonenden onvoldoende parkeerruimte zal resteren. Hierbij wijzen zij erop dat in de bestaande situatie al te weinig parkeerruimte beschikbaar is rond het stationsplein en dat de bouw van nieuwe parkeervoorzieningen voor gebruikers van het openbaar vervoer onmogelijk wordt gemaakt door de bouw van het hotel. Volgens [appellant sub 1] en anderen is het voorts niet waarschijnlijk dat veel bezoekers van het hotel via het spoor zullen komen, nu veel treinen niet stoppen op het nabijgelegen station Nijmegen-Lent.
16.1. Volgens de raad kan binnen het plangebied worden voorzien in voldoende parkeerruimte voor bezoekers van het hotel.
16.2. In het verkeersmemorandum is aan de hand van berekeningen uiteengezet dat bij de voorziene inrichting van het hotel een parkeerbehoefte bestaat van maximaal 269 parkeerplaatsen. Deze berekeningen zijn gebaseerd op de gemeentelijke Nota parkeernormen, waarin is aangesloten bij de CROW-normen voor het bepalen van de parkeerbehoefte. De CROW-normen voorzien voor hotels in een onderscheid in de parkeerbehoefte voor de verschillende functies van hotels, zoals hotelkamers, restaurant en congresfaciliteiten. Hierbij wordt er in het verkeersmemorandum nog op gewezen dat bij deze berekeningen geen rekening is gehouden met bezoekers die tegelijkertijd van meerdere functies gebruikmaken, zoals bezoekers die gelijktijdig gebruikmaken van hotel- en congresfaciliteiten. Ook is geen rekening gehouden met het feit dat voor de verschillende hotelfuncties op verschillende momenten van de dag, en niet gelijktijdig, behoefte bestaat aan parkeerruimte en met de aanwezigheid van een treinstation en transferium in de directe omgeving van het plangebied. De feitelijke parkeerbehoefte zal daardoor volgens het verkeersmemorandum lager uitvallen. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid uit heeft kunnen gaan van het op de gemeentelijke Nota parkeren en de CROW-normen gebaseerde verkeersmemorandum en de daarin opgenomen berekeningen. Zij hebben niet aannemelijk gemaakt dat de berekeningen of de onderliggende normen onjuist zijn. Dat het aandeel parkeerplaatsen van de congresfunctie van het hotel 41 bedraagt, terwijl in het hotel congressen met maximaal 400 bezoekers kunnen plaatsvinden, maakt dat niet anders, nu dit aandeel is berekend overeenkomstig de genoemde normen. Dat deze normen onredelijk zijn, is niet gebleken.
Aan een groot deel van de gronden in het plangebied is de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - parkeerdak" toegekend. Ook is aan een deel van de gronden in het plangebied de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - parkeerterrein" toegekend. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat op deze gronden niet minstens 269 parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd en dat dus niet in de benodigde parkeerplaatsen kan worden voorzien. Gelet hierop heeft de raad zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet behoeft te worden gevreesd voor een toename van de parkeerdruk in de woonwijken in de omgeving van het plangebied.
Het betoog faalt.
17. [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 3] en anderen stellen dat de verkeersveiligheid ten gevolge van de realisering van het hotel zal verslechteren, mede nu de zeer drukke fietsroute naar het centrum van Lent direct langs de uitgang van de hotelparkeergarage zal lopen. Ook wijzen [appellante sub 3] en anderen erop dat de beperkte tijdsinstelling van de stoplichten in de omgeving van het plangebied met zich brengt dat voor langzaam verkeer als fietsers en voetgangers een gevaarlijke verkeerssituatie ontstaat. Volgens [appellante sub 3] en anderen worden ook in de bestaande situatie onvoldoende verkeerscontroles uitgevoerd.
17.1. De raad wijst erop dat het in het plan voorziene hotel geen grote toename van de hoeveelheid verkeersbewegingen in de omgeving van het plangebied met zich zal brengen, waardoor niet voor een verslechtering van de verkeerssituatie behoeft te worden gevreesd. Ook wijst de raad erop dat de kruising tussen de uitrit van het hotel en de fietsroute zo zal worden vormgegeven dat de verkeerssituatie veilig zal blijven.
17.2. Het voorziene hotel op de Prins Mauritssingel brengt naar verwachting een toename van 548 extra motorvoertuigbewegingen per etmaal met zich. Zoals onder 16.2 is overwogen heeft de raad zich, gelet op de bestaande 40.000 tot 45.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal op de Prins Mauritssingel, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de toename van de hoeveelheid verkeer ten gevolge van het voorziene hotel verwaarloosbaar is in vergelijking met de totale verkeersbelasting op de Prins Mauritssingel. De raad heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zich ten gevolge van de realisering van het voorziene hotel geen onaanvaardbare verslechtering van de verkeersveiligheid zal voordoen. Bovendien heeft de raad er onweersproken op gewezen dat wordt gestreefd naar het verder verbeteren van de verkeerssituatie door het aanleggen van verschillende voorzieningen voor langzaam verkeer.
Voor zover [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 3] en anderen wijzen op de tijdsinstelling van de stoplichten in de omgeving van het plangebied en op de hoeveelheid verkeerscontroles op en rond de Prins Mauritssingel, wordt overwogen dat deze onderwerpen in deze bestemmingsplanprocedure niet aan de orde kunnen komen, nu een bestemmingsplan hierover geen voorschriften kan bevatten.
De betogen falen.
Externe veiligheid
18. [appellante sub 3] en anderen betogen dat het plan externe veiligheidsrisico’s met zich brengt voor de bewoners van de in de omgeving van het plangebied gelegen woonwijk de Hoge Bongerd, waar [appellante sub 3] en anderen zelf ook wonen. Zij wijzen er in dit verband op dat door de toegenomen verkeersdrukte ten gevolge van het voorziene hotel verkeersopstoppingen zullen ontstaan, waardoor hulpdiensten in het geval van calamiteiten de Hoge Bongerd niet tijdig kunnen bereiken.
18.1. De raad stelt dat ten gevolge van de in het plan voorziene ontwikkelingen geen extra veiligheidsrisico’s voor de Hoge Bongerd te verwachten zijn.
18.2. Zoals hiervoor is overwogen heeft de raad in redelijkheid kunnen stellen dat de verkeerstoename ten gevolge van de realisering van het voorziene hotel in verhouding tot de bestaande verkeersdrukte verwaarloosbaar is. Gelet hierop heeft de raad zich eveneens in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verkeerstoename ten gevolge van de realisering van het voorziene hotel niet tot gevolg zal hebben dat hulpdiensten de Hoge Bongerd niet kunnen bereiken, waardoor externe veiligheidsrisico’s voor bewoners van die woonwijk zullen ontstaan.
Het betoog faalt.
19. [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 3] en anderen betogen verder dat in het plan ten onrechte geen aandacht is geschonken aan de veiligheid van het voorziene hotel in relatie tot het spoorverkeer op enkele tientallen meters van het plangebied. Zij wijzen er in dit verband op dat via het spoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. [appellante sub 3] en anderen voeren hierbij aan dat de veiligheidsrisicorapportage van de Veiligheidsregio Gelderland-Zuid vereist dat de gevel van het hotel aan de spoorzijde in verband met de veiligheid blind moet zijn, terwijl de impressietekeningen van het voorziene hotel tonen dat een ontwerp wordt overwogen dat aan alle zijden van glas is. Ook betogen zij dat de toename van het groepsrisico wordt gebagatelliseerd en dat bij het inschatten van de risico’s geen rekening is gehouden met regelmatige overtredingen van de eisen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor. Tot slot wijzen [appellante sub 3] en anderen erop dat het plan niet voorziet in een tweede ontsluitingsroute voor het hotel, waardoor de mogelijkheid bestaat dat hulpdiensten in het geval van een calamiteit niet bij het voorziene hotel kunnen komen.
19.1. De raad stelt dat het plan weliswaar leidt tot een beperkte toename van het groepsrisico vanwege de toename van de personendichtheid, maar dat deze toename verwaarloosbaar klein is. Hierbij wijst de raad op de verschillende adviezen die zijn uitgebracht met betrekking tot het onderwerp externe veiligheid.
19.2. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever ten aanzien van artikel 8:69a van de Awb heeft willen aansluiten bij artikel 1.9 van de Crisis- en herstelwet. Ook met artikel 8:69a van de Awb heeft de wetgever de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke reden om een besluit in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter een besluit niet moet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad.
19.3. Ter zitting hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 3] en anderen bevestigd dat hun betogen met betrekking tot de externe veiligheidsrisico’s vanwege het spoorverkeer geen betrekking hebben op hun eigen percelen.
De door [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 3] en anderen in zoverre ingeroepen regels betreffen normen voor de bepaling van hetgeen een goede ruimtelijke ordening vereist uit een oogpunt van externe veiligheid voor het in het plan voorziene hotel. Voor [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 3] en anderen gaat het echter om het belang dat hun in de nabijheid van het plangebied gelegen woningen blijven gevrijwaard van de ruimtelijke invloed van het voorziene hotel. De ingeroepen normen ter verantwoording van de externe veiligheid vanwege het spoorverkeer hebben niet de strekking deze belangen te beschermen. Gelet hierop wordt overwogen dat deze betogen van [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 3] en anderen ingevolge artikel 8:69a van de Awb niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Zoninval, privacy en uitzicht
20. [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [appellante sub 3] en anderen stellen dat omwonenden ten gevolge van de in het plan voorziene ontwikkelingen schaduwhinder zullen ondervinden van de te realiseren bebouwing. Hierbij wijzen zij erop dat het "Bezonningsonderzoek Bouwplan Hotel van der Valk te Lent" van Peutz van 10 juni 2013 (hierna: het bezonningsonderzoek) onvolledig is en ten onrechte geen gegevens bevat over de bezonning in de periode tussen half november en half februari. Ook wijzen [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] erop dat geen rekening is gehouden met de verhoudingsgewijs grote vermindering van het aantal uren zoninval in die periode.
20.1. De raad stelt dat de gevolgen van de voorziene ontwikkelingen voor de zoninval in omliggende woningen aanvaardbaar zijn, nu zich slechts een beperkte vermindering van de zoninval in de woningen van omwonenden zal voordoen. In dit verband wijst de raad erop dat de bezonning van de woningen in de omgeving van het plangebied ook na de realisering van het hotel zal voldoen aan de zogenoemde lichte TNO-norm.
20.2. Zoals hiervoor is overwogen, maakt het plan de bouw van een hoteltoren met een maximale bouwhoogte van 55 meter mogelijk. Om de effecten van deze toren op de bezonning van de omliggende woningen inzichtelijk te maken, heeft de raad het bezonningsonderzoek aan het plan ten grondslag gelegd. In dit onderzoek is een overzicht gegeven van de schaduwwerking van de voorziene bebouwing in het plangebied op 19 februari, 21 april en 21 juni. Omdat de zonnebaan in de tweede jaarhelft in omgekeerde volgorde vrijwel gelijk is aan die in de eerste jaarhelft, zijn de resultaten van het onderzoek ook representatief voor de maanden augustus en oktober, aldus het onderzoek.
In het onderzoek is aangesloten bij de lichte TNO-norm. Deze norm gaat uit van minimaal 2 bezonningsuren per etmaal in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober ter plaatse van het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam.
20.3. Zoals hiervoor is overwogen heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de gevolgen van de realisering van het voorziene hotel voor de bezonning van omliggende woningen aanvaardbaar zijn, als kan worden voldaan aan de lichte TNO-norm. De raad heeft gesteld dat geen nader onderzoek naar de schaduwwerking in de periode tussen half november en half februari noodzakelijk is. Hierbij heeft de raad erop gewezen dat de lichte TNO-norm niet uitgaat van een minimumaantal bezonningsuren in de periode tussen half november en half februari omdat die periode niet maatgevend is, vanwege het geringe aantal zonuren en de lage zonnestand. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [appellante sub 3] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen en niet in redelijkheid uit heeft kunnen gaan van het bezonningsonderzoek.
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat zich bij enkele woningen in de omgeving van het plangebied een verslechtering van de bezonning zal voordoen. Bij de het dichtst bij het plangebied gelegen woningen aan de Spoorstraat is in februari en, hiermee vergelijkbaar, in oktober een afname van de bezonningsduur berekend van minder dan een uur. Bij enkele woningen aan de Pastoor van Laakstraat en enkele achterliggende woningen neemt afhankelijk van de ligging en het moment in het jaar de bezonningsduur af met een kwartier tot twee uur. Uit het onderzoek blijkt dat het gebied waar de sterkste schaduwwerking kan worden verwacht, zich gedurende het jaar verplaatst. Voor alle woningen in de omgeving van het plangebied kan volgens het onderzoek worden voldaan aan de lichte TNO-norm. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [appellante sub 3] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare schaduwhinder ter plaatse van de woningen van omwonenden.
De betogen falen.
21. Voorts voeren [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en [appellante sub 3] en anderen aan dat de privacy van omwonenden zal worden aangetast ten gevolge van de realisering van een hotel in het plangebied.
Ook stellen [appellante sub 3] en anderen dat omwonenden overlast zullen ondervinden van het licht van het voorziene hotel.
21.1. De raad stelt dat zich geen onaanvaardbare aantasting van de privacy van omwonenden zal voordoen en dat tegen lichthinder kan worden opgetreden op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
21.2. Niet op voorhand kan worden uitgesloten dat voor omwonenden enig verlies aan privacy zal optreden. De raad heeft daaraan echter bij de afweging van het belang van omwonenden bij het behoud van hun privacy en het belang van het realiseren van de in het plan voorziene ontwikkelingen geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen. Hiertoe wordt overwogen dat de afstand tussen de voorziene hoteltoren en de dichtstbijzijnde woning ongeveer 100 meter bedraagt. Bovendien is het plangebied van de omliggende woningen gescheiden door de Prins Mauritssingel aan de oostzijde van het plangebied en door het stationsplein aan de zuidzijde van het plangebied. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid kunnen stellen dat zich ten gevolge van de in het plan voorziene ontwikkelingen geen onaanvaardbare aantasting van de privacy van omwonenden zal voordoen.
Wat de te verwachten lichtuitstraling van het hotel voor [appellante sub 3] en anderen betreft, overweegt de Afdeling dat in hetgeen zij op dit punt hebben aangevoerd geen aanleiding wordt gezien voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen onaanvaardbare lichthinder van het hotel kan worden verwacht.
De betogen falen.
Landschappelijke aspecten
22. [appellant sub 1] en anderen voeren aan dat het plan ten onrechte voorziet in een aantasting van het groene karakter van dit gebied. Zij wijzen er hierbij op dat ook op andere locaties in het Waalspronggebied grote hoeveelheden beplanting zijn verwijderd.
22.1. De raad stelt dat voor de realisering van het voorziene hotel nauwelijks kap van bomen noodzakelijk is en dat in de inrichting van het gebied in de omgeving van het plangebied voldoende groenvoorzieningen zullen worden behouden of gecreëerd.
22.2. Ter zitting heeft de raad aan de hand van luchtfoto’s en kaarten van het plangebied en de omgeving daarvan toegelicht dat voor de bouw van het voorziene hotel nauwelijks bomen zijn gekapt. Hierbij heeft hij erop gewezen dat het verwijderen van omliggende begroeiing met name noodzakelijk was voor de aanleg van het nabij het plangebied gelegen stationsplein en voor de aanleg van het verkeerssplitsingspunt. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] en anderen op dit punt hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ten behoeve van de realisering van het voorziene hotel slechts een beperkte hoeveelheid begroeiing behoeft te worden verwijderd en dat hij niet daarom van het vaststellen van het plan heeft hoeven afzien. Dat elders in de omgeving beplanting is verwijderd in het verleden doet hieraan niet af.
Het betoog faalt.
Alternatieven
23. [appellant sub 2] en [appellante sub 3] en anderen betogen dat in de directe nabijheid van het plangebied vergelijkbare locaties bestaan die geschikter zijn voor de bouw van een hotel. Deze locaties brengen volgens hen minder overlast met zich voor omwonenden. Volgens hen heeft de raad de mogelijkheden op één van deze alternatieve locaties een hotel te realiseren ten onrechte niet onderzocht. [appellant sub 2] wijst hierbij in het bijzonder op de toekomstige knoop Ressen, die direct aan de A325 en nabij de A15 is gelegen en in de Structuurvisie Nijmegen 2010 is genoemd als mogelijke locatie voor een hotel.
23.1. De raad stelt dat het plangebied de meest geschikte locatie is voor het voorziene hotel.
23.2. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. De raad heeft erop gewezen dat de voorgedragen alternatieven, op de knoop Ressen na, in de Structuurvisie niet zijn benoemd als stedelijk knooppunt en om die reden niet in aanmerking komen voor een ontwikkeling als in het plan is voorzien. De knoop Ressen is wel als stedelijk knooppunt in de Structuurvisie opgenomen, maar is per openbaar vervoer aanmerkelijk minder goed bereikbaar dan het plangebied, aldus de raad. De locatie aan de westzijde van het spoor is volgens de raad niet geschikt, omdat op die locatie reeds andere ontwikkelingen zijn voorzien. Gelet op het voorgaande wordt in hetgeen [appellant sub 2] en [appellante sub 3] en anderen hebben aangevoerd, geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad onvoldoende mogelijke alternatieven in de afweging voor de thans voorliggende locatie heeft betrokken.
De betogen falen.
Planschade
24. [appellante sub 3] en anderen en [appellant sub 2] stellen dat omwonenden schade zullen lijden door de vermindering van de waarde van hun woningen ten gevolge van de in het plan voorziene ontwikkelingen.
[appellante sub 3] en anderen en [appellant sub 2] betogen verder dat de raad voor vergoeding van de planschade die omwonenden ten gevolge van de in het plan voorziene ontwikkelingen zullen lijden, ten onrechte verwijst naar de initiatiefnemer van de bouw van het hotel. [appellante sub 3] en anderen wijzen er hierbij op dat onzeker is of tot vergoeding van planschade kan worden overgegaan als de initiatiefnemer van de bouw van het hotel failliet zou gaan.
24.1. Wat de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van omwonenden betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. Ten aanzien van de betogen van [appellante sub 3] en anderen en [appellant sub 2] dat de raad voor vergoeding van planschade ten onrechte verwijst naar de initiatiefnemer, wordt het volgende overwogen. Ter zitting heeft de raad bevestigd dat verzoeken om vergoeding van planschade aan hem kunnen worden gericht. Gesteld noch aannemelijk is gemaakt dat de gemeente Nijmegen over onvoldoende financiële middelen beschikt om aan dergelijke verzoeken tegemoet te kunnen komen. Dat het gemeentebestuur in overeenkomsten met de initiatiefnemer afspraken heeft gemaakt over het verhaal van dergelijke kosten op de initiatiefnemer, wat daar ook van zij, doet daar niet aan af.
De betogen falen.
Het beroep van [appellante sub 3] en anderen voor het overige
25. [appellante sub 3] en anderen betogen dat uit de Inventarisatie beschermde diersoorten volgt dat in 2011 is geconstateerd dat het plangebied deel uitmaakt van het foerageergebied van dwergvleermuizen. Aan de randvoorwaarden die nodig zijn om het foerageergebied te behouden, wordt niet voldaan. Hierdoor is het plan volgens [appellante sub 3] en anderen in strijd met de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw).
25.1. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Aan het plan zijn onder meer de "Flora- en faunawet quick scan splitsingspunt Lent" van 25 oktober 2010, de "Inventarisatie beschermde soorten Splitsingspunt Lent" van 4 oktober 2011 en de "Toetsing ontwikkeling knoop Lent aan de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet" van 1 oktober 2012, alle opgesteld door Bureau Waardenburg B.V., ten grondslag gelegd. Uit deze onderzoeken volgt dat het plangebied in gebruik is als foerageergebied door een kleine groep dwergvleermuizen, bestaande uit ongeveer 5 exemplaren. In de onderzoeken is uiteengezet dat de in het plan voorziene ontwikkelingen het foerageergebied van de dwergvleermuizen niet aantasten, mits aan enkele randvoorwaarden wordt voldaan. Zo moet een vergelijkbare oppervlakte beplanting beschikbaar blijven en moet de uitstraling van verlichting worden beperkt.
Ter zitting heeft de raad toegelicht dat in de directe omgeving van het plangebied al maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat de groep dwergvleermuizen in deze omgeving niet langer zou kunnen foerageren. Hierbij heeft hij erop gewezen dat de bomen op het naastgelegen stationsplein kunnen worden gebruikt als foerageergebied. Ook is de straatverlichting in de omgeving zo vormgegeven dat geen lichtuitstraling naar boven ontstaat, waardoor de vleermuizen in het relatieve duister boven de straatverlichting kunnen foerageren. [appellante sub 3] en anderen hebben dit niet weersproken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Ffw niet aan de in het plan voorziene ontwikkelingen in de weg staat.
Het betoog faalt.
26. Volgens [appellante sub 3] en anderen zullen de in het plan voorziene ontwikkelingen onaanvaardbare windhinder met zich brengen. Volgens hen is het aan het plan ten grondslag gelegde rapport "Bouwplan Hotel van der Valk te Lent - Windklimaatonderzoek" van Peutz van 10 juni 2013 (hierna: het windklimaatonderzoek) onvolledig, omdat stilstaand verkeer, zoals wachtende voetgangers, in dit onderzoek niet is meegenomen en geen rekening is gehouden met de aanzuigende werking van de fietstunnel. In dit verband wijzen zij er nog op dat de fietstunnel bij calamiteiten een aanzuigende werking kan hebben op vloeibare gassen.
26.1. De raad stelt dat geen excessieve windhinder kan worden verwacht, dat de fietstunnel geen deel uitmaakt van het voorliggende plan en dat geen aanzuigende werking zal optreden bij de tunnel.
26.2. In het windklimaatonderzoek is aan de hand van een computermodel berekend in welke mate sprake zal zijn van windhinder in de omgeving van het voorziene hotel. Hierbij is rekening gehouden met bestaande bebouwing in de omgeving en met de geplande begroeiingssituatie. In het windklimaatonderzoek is eveneens aandacht besteed aan de gevolgen van windhinder voor voetgangers. De conclusie van het windklimaatonderzoek is dat het bouwplan geen overmatige windhinder geeft bij de bestaande woningen. Verder is volgens het windklimaatonderzoek nergens in het plangebied sprake van een overschrijding van het gevaarcriterium voor wandelaars. In hetgeen [appellante sub 3] en anderen hebben aangevoerd wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen van windhinder voor stilstaand verkeer als wachtende voetgangers, nu zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat de gevolgen van windhinder voor stilstaande voetgangers aanmerkelijk anders zijn dan voor lopende voetgangers. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zich ten gevolge van de in het plan voorziene ontwikkelingen geen onaanvaardbare windhinder zal voordoen.
Voor zover [appellante sub 3] en anderen hebben gewezen op de aanzuigende werking van de luchtstromen in de geplande fietstunnel, wordt overwogen dat die fietstunnel niet is voorzien in het thans voorliggende plan en dat de gevolgen daarvan in deze bestemmingsplanprocedure dan ook niet aan de orde kunnen komen.
Het betoog faalt.
27. [appellante sub 3] en anderen stellen dat omwonenden geluidhinder zullen ondervinden ten gevolge van de toegenomen hoeveelheid verkeer in de omgeving van het plangebied. Zij wijzen er hierbij op dat veel woningen direct aan de weg zijn gesitueerd.
27.1. De raad stelt dat geen onaanvaardbare geluidhinder kan worden verwacht ten gevolge van de in het plan voorziene ontwikkelingen.
27.2. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verkeerstoename ten gevolge van de realisering van het voorziene hotel in verhouding tot de bestaande verkeersdrukte verwaarloosbaar is. Gelet hierop heeft de raad zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ten gevolge van de in het plan voorziene ontwikkelingen geen onaanvaardbare geluidhinder vanwege het wegverkeer kan worden verwacht voor omwonenden van het plangebied, nu de totale verkeersbelasting van de Prins Mauritssingel ten gevolge van de in het plan voorziene ontwikkelingen nauwelijks zal toenemen.
Het betoog faalt.
28. [appellante sub 3] en anderen betogen dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de gevolgen van de in het plan voorziene ontwikkelingen voor de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied. De te verwachten toename van het verkeer ten behoeve van het in het plan voorziene hotel en de bouw van een extra stoplicht op de nieuwe kruising Graaf Alardsingel-Prins Mauritssingel zal volgens [appellante sub 3] en anderen een sterke verslechtering van de luchtkwaliteit met zich brengen.
28.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het aantal ten gevolge van de in het plan voorziene ontwikkeling te verwachten verkeersbewegingen in het niet valt bij de aantallen te verwachten verkeersbewegingen op de Prins Mauritssingel, zodat de bijdrage van het verkeer van en naar het voorziene hotel aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, maar zeer beperkt zal zijn.
28.2. Zoals hiervoor is overwogen, brengt de voorziene ontwikkeling op de Prins Mauritssingel naar verwachting een toename van ongeveer 550 motorvoertuigbewegingen per etmaal met zich. Zoals onder 15.2 is overwogen heeft de raad zich, gelet op de reeds bestaande 40.000 tot 45.000 motorvoertuigbewegingen op de Prins Mauritssingel, op het standpunt kunnen stellen dat de toename van de hoeveelheid verkeer ten gevolge van het voorziene hotel verwaarloosbaar is in vergelijking met de totale verkeersbelasting op de Prins Mauritssingel. De raad heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat geen grond bestaat voor de verwachting dat de realisering van het voorziene hotel op die locatie zodanig zal bijdragen aan de luchtkwaliteit ter plaatse dat hij gehouden was tot het verrichten van nader onderzoek naar de gevolgen van de in het plan voorziene ontwikkelingen voor de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied.
Het betoog faalt.
Conclusie
29. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
30. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2], [appellante sub 3] en anderen en [appellant sub 4] bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 4] geheel, en het beroep van [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] en anderen, voor zover het is ingesteld door [appellanten sub 1C], het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], voor zover het is ingesteld door [appellant sub 2C], en het beroep van [appellante sub 3] en anderen, voor zover het is ingesteld door [appellant sub 3A], [appellante sub 3], [appellant sub 3B] en [appellant sub 3C], niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van [appellante sub 3] en anderen, [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J. de Jager, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. De Jager
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2014
343-726.