201309643/1/A2.
Datum uitspraak: 3 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Openbaar Onderwijs Primair (hierna: de stichting), gevestigd te Diemen,
appellante,
en
het bestuur van het Participatiefonds (hierna: het Participatiefonds),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2013 heeft het Participatiefonds een verzoek van de stichting om de uitkeringskosten die voortvloeien uit het ontslag van een werkneemster ten laste van het Participatiefonds te laten komen, afgewezen.
Bij besluit van 10 september 2013 heeft het Participatiefonds het door de stichting hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de stichting beroep ingesteld.
Het Participatiefonds heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 augustus 2014, waar de stichting, vertegenwoordigd door [directeur], directeur bij de stichting, bijgestaan door mr. B.S. Nonnekes, advocaat te Mijdrecht, en het Participatiefonds, vertegenwoordigd door mr. Wieërs, werkzaam bij het fonds, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 138, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs (Hierna: WPO) worden op de bekostiging van de uitgaven voor het personeel in mindering gebracht de kosten van werkloosheidsuitkeringen, tenzij het Participatiefonds op een daartoe strekkend verzoek van het bevoegd gezag, voorafgaand aan het ontslag heeft ingestemd met het ten laste van het Participatiefonds brengen van die kosten.
Ingevolge artikel 3.4 van het Reglement Participatiefonds voor het Primair Onderwijs voor het schooljaar 2007-2008 (hierna: het Reglement) wordt het vergoedingsverzoek door het bevoegd gezag in ieder geval onderbouwd op de punten waar het reglement dit vereist.
Ingevolge artikel 4.1 rust op het bevoegd gezag de verplichting in redelijkheid datgene te doen wat van het bevoegd gezag verwacht mag worden ter voorkoming van werkloosheid, respectievelijk om instroom in een werkloosheidsuitkering van betrokkene te voorkomen.
Ingevolge artikel 4.4 wordt het vergoedingsverzoek afgewezen indien blijkt dat onvoldoende uitvoering is gegeven aan de activiteiten genoemd in het artikel dat op het ontslag van toepassing is. Bij elke melding wordt beoordeeld of aan het in artikel 4.1 gestelde is voldaan. De inspanningsverplichting is in categorieën ondergebracht. In de categorieën hier van belang, categorieën I, II en III behelst de inspanningsverplichting:
Categorie I functionerings- en beoordelingsgesprekken
1. overzicht met data van functionerings- en beoordelingsgesprekken, lesbezoeken en begeleidingsgesprekken, die hebben plaatsgevonden in de periode van een jaar voorafgaand aan de ontslagdatum;
2. overzicht met data van re-integratiegesprekken.
Categorie II vormen van begeleiding
1. interne begeleiding door de leiding van de school; of
2. externe begeleiding door onderwijsbegeleidingsdienst, pedagogisch centrum, particulier instituut.
Categorie III hulp bij behoud van werk, intern
1. intern een andere passende functie aanbieden; of
2. scholing, gericht op herplaatsing binnen het bevoegd gezag.
Ingevolge artikel 4.4.1 wordt bij de categorieën I, II, III en IV in alle gevallen schriftelijk bewijs gevraagd.
In Categorie I wordt als bewijsstuk een overzicht van de data waarop functionerings- en beoordelingsgesprekken hebben plaatsgevonden, dan wel een overzicht van de data waarop re-integratiegesprekken hebben plaatsgevonden geaccepteerd. Het overzicht wordt door betrokkene schriftelijk bevestigd. Hiermee verklaart betrokkene dat de gesprekken hebben plaatsgevonden.
In Categorie II wordt als bewijsstuk een overzicht van de data waarop de voortgang van de begeleiding is besproken geaccepteerd. Het overzicht wordt door betrokkene schriftelijk bevestigd. Hiermee verklaart betrokkene dat de gesprekken hebben plaatsgevonden.
In Categorie III wordt als bewijsstuk een overzicht van de data waarop één of meer van de in de toelichting genoemde voorbeelden van activiteiten hebben plaatsgevonden geaccepteerd. Het overzicht wordt door betrokkene schriftelijk bevestigd. Hiermee verklaart betrokkene dat de activiteiten hebben plaatsgevonden.
Ingevolge artikel 4.4.2 geeft het bevoegd gezag, indien door het bevoegd gezag niet (volledig) aan de gevraagde inspanning kan worden voldaan, gemotiveerd aan wat daarvan de reden is.
Ingevolge artikel 6.1 kan een vergoedingsverzoek alleen worden toegewezen indien het ontslag is verleend met inachtneming van het gestelde in artikel 7 tot en met 11 en wanneer tevens is voldaan aan het gestelde in artikel 4.4.
Ingevolge artikel 6.3 wordt een vergoedingsverzoek afgewezen indien niet is voldaan aan het gestelde in artikel 4.4.
Ingevolge artikel 9, aanhef en onder h, kan een vergoedingsverzoek worden toegewezen op een andere grond dan daarvoor genoemd. Aan een ontslag op grond van dit artikel stelt het Participatiefonds als eis dat wordt voldaan aan de inspanningsverplichtingen van categorie I, II en III.
Ingevolge artikel 28.2 kan het bestuur van het Participatiefonds om zwaarwegende redenen afwijken van hetgeen in het reglement gesteld is.
Ingevolge artikel 32 treedt het Reglement op 1 februari 2007 in werking en heeft het betrekking op alle ontslagen die zijn of worden geëffectueerd per of na 1 augustus 2007.
2. Het Participatiefonds heeft aan zijn afwijzing ten grondslag gelegd dat de stichting niet de ingevolge artikel 4.4.1, categorieën I, II en III van het Reglement vereiste objectief controleerbare en schriftelijke bewijsmiddelen heeft ingebracht, die aantonen dat zij de ingevolge artikel 9, aanhef en onder h, van het Reglement vereiste inspanningen heeft verricht. Voorts is in de door de stichting gestelde omstandigheden geen rechtvaardiging gelegen om de stichting van haar inspanningsverplichting ontslagen te achten.
3. De stichting betoogt dat het Participatiefonds zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de stichting met de door haar gestelde feiten en overgelegde stukken niet heeft aangetoond, dat zij de ingevolge artikel 9, aanhef en onder h, van het Reglement vereiste inspanningen heeft verricht. Het Participatiefonds had de stichting op grond van artikel 28.2 van het Reglement ontslagen moeten achten van haar verplichting bewijsstukken te overleggen, omdat de toenmalig directeur die over de gespreksverslagen en aantekeningen beschikte, bij zijn pensionering deze uit oogpunt van privacy van zijn laptop heeft verwijderd, aldus de stichting.
3.1. De stichting heeft in de procedure bij het Participatiefonds een verklaring van A.D. Bains, de algemeen directeur van de stichting, van 6 april 2012, akten van aanstelling van 17 januari 2006, 3 augustus 2006 en 6 juli 2007, e-mailcorrespondentie en brieven van het bureau FOCUS van 2 juli 2007 en 1 februari 2008 over een outplacementtraject overgelegd. Dit zijn geen stukken als bedoeld in artikel 4.4.1, categorieën I, II en III van het Reglement. Anders dan de stichting aanvoert, volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 31 december 2008 in zaak nr. 200802625/1 niet, dat het Participatiefonds genoegen moet nemen met andere dan in artikel 4.4.1 vermelde stukken. Die uitspraak had betrekking op de vraag, of aannemelijk is dat een substantieel en reëel aanbod tot outplacement is gedaan. Uit de overgelegde stukken volgt de ingevolge artikel 4.4.1 categorieën I, II en III van het Reglement vereiste informatie niet. Het Participatiefonds heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de stichting hiermee niet heeft aangetoond dat zij aan haar inspanningsverplichting als bedoeld in artikel 4.4.1, categorieën I, II en III, heeft voldaan en derhalve ingevolge artikel 9 van het Reglement niet in aanmerking komt voor een vergoeding.
Het Participatiefonds heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door de stichting vermelde omstandigheden geen aanleiding geven om haar ingevolge artikel 28.2 van het Reglement van deze inspanningsverplichting ontslagen te achten. Van de stichting kon redelijkerwijs worden verlangd dat zij over een zodanige personeelsadministratie beschikte dat daaruit de voor aanspraak op vergoeding van belang zijnde gegevens duidelijk blijken. Dat de stichting niet meer over de daarvoor relevante eigen gespreksverslagen en aantekeningen kan beschikken, dient voor haar rekening en risico te komen.
Het betoog faalt.
4. De stichting betoogt voorts dat het Participatiefonds ten onrechte niet de kosten voor de uitkering van betrokkene voor zijn rekening neemt, omdat het Participatiefonds de stichting niet op de hoogte heeft gesteld van de door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) toegekende uitkering.
4.1. Op de stichting rustte de plicht het ontslag van de werknemer aan het Participatiefonds te melden. Daargelaten of het Participatiefonds is gehouden de stichting in te lichten over een door het UWV aan een voormalig werknemer van de stichting toegekende uitkering, was de stichting reeds in verzuim op het tijdstip dat het UWV de uitkering aan betrokkende toekende. Het Participatiefonds heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze omstandigheid geen aanleiding geeft om de hardheidsclausule uit artikel 28.2 van het Reglement toe te passen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2014
362-809.