ECLI:NL:RVS:2014:3284

Raad van State

Datum uitspraak
3 september 2014
Publicatiedatum
3 september 2014
Zaaknummer
201305364/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van het gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn

Op 3 september 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin appellanten, waaronder [appellant sub 1] en de stichting Stichting Brabants Landschap, beroep hebben ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken. Dit besluit, genomen op 25 april 2013, betrof de aanwijzing van het gebied 'Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen' als speciale beschermingszone op basis van de Habitatrichtlijn. De appellanten waren van mening dat bepaalde percelen, waaronder een speeltuin en een deel van een weiland van [appellant sub 1], ten onrechte waren opgenomen in het aangewezen gebied. De staatssecretaris verdedigde de aanwijzing op basis van ecologische overwegingen, waarbij hij stelde dat de percelen een ecologische eenheid vormden met het omliggende bosgebied.

De Afdeling heeft de argumenten van [appellant sub 1] en het Brabants Landschap zorgvuldig gewogen. Het beroep van [appellant sub 1] werd gedeeltelijk gegrond verklaard, omdat de Afdeling oordeelde dat de aanwijzing van de speeltuin en een deel van het weiland niet met de vereiste zorgvuldigheid was vastgesteld. De staatssecretaris had onvoldoende onderzoek gedaan naar de natuurwaarden van deze percelen. Het beroep van het Brabants Landschap werd eveneens gegrond verklaard, omdat de staatssecretaris had erkend dat bepaalde percelen aan de zuidzijde van het gebied ten onrechte niet als Habitatrichtlijngebied waren aangewezen. De Afdeling vernietigde het besluit van de staatssecretaris voor de betrokken percelen en droeg hem op binnen 16 weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de ecologische belangen in acht moesten worden genomen.

Uitspraak

201305364/1/R2.
Datum uitspraak: 3 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend [woonplaats],
2. de stichting Stichting Brabants Landschap, gevestigd te Haaren,
appellanten,
en
de staatssecretaris van Economische Zaken,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2013, kenmerk PDN/2013-131, heeft de staatssecretaris het gebied "Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen" aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, vierde lid, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB 1992 L 206), zoals laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/105/EG van de Raad van 20 november 2006 (PB 2006 L 363; hierna: de Habitatrichtlijn).
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en het Brabants Landschap beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en het Brabants Landschap hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juli 2014, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. M.M.W.H. Holtackers, advocaat te Tilburg, het Brabants Landschap, vertegenwoordigd door ir. E.J. van Haaften, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J. den Haan en drs. E.R. Oisieck, beiden werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, vierde lid, van de Habitatrichtlijn, wijst, wanneer een gebied volgens de procedure van het tweede lid tot een gebied van communautair belang is verklaard, de betrokken lidstaat dat gebied zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes jaar, aan als speciale beschermingszone en stelt hij tevens de prioriteiten vast gelet op het belang van de gebieden voor het in een gunstige staat van instandhouding behouden of herstellen van een type natuurlijke habitat van bijlage I of van een soort van bijlage II alsmede voor de coherentie van Natura 2000 en gelet op de voor dat gebied bestaande dreiging van achteruitgang en vernietiging.
2. Ingevolge artikel 10a, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) wijst de minister gebieden aan ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, van dit artikel, bevat een besluit als bedoeld in het eerste lid de instandhoudingsdoelstelling voor het gebied. Tot de instandhoudingsdoelstelling behoren in ieder geval de doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van de natuurlijke habitats of populaties in het wild levende dier- en plantensoorten voor zover vereist ingevolge de Habitatrichtlijn.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel gaat een besluit als bedoeld in het eerste lid vergezeld van een kaart, waarop de begrenzing van het gebied nauwkeurig wordt aangegeven alsmede van een toelichting.
3. Het gebied ligt in de provincie Noord-Brabant en behoort tot het grondgebied van de gemeenten Haaren, Heusden, Loon op Zand, Tilburg en Waalwijk. Het gebied is onder meer aangewezen voor het habitattype oude eikenbossen (H9190) en de habitatsoort kamsalamander (H1166). Het gebied beslaat een oppervlakte van ongeveer 3970 hectare.
Het beroep van [appellant sub 1]
4. [appellant sub 1] kan zich niet met het besluit verenigen. Hij betoogt dat een aantal van zijn percelen ten onrechte in het aangewezen gebied is opgenomen. Het gaat hierbij om de bij de kampeerboerderij behorende speeltuin, een deel van zijn weiland en het spellenbos. Hierbij wijst hij erop dat deze percelen intensief worden gebruikt door de gasten van zijn kampeerboerderij. [appellant sub 1] betoogt dat op deze gronden geen aangewezen soorten of habitattypen voorkomen en dat de gronden niet nodig zijn voor het behalen van de in het besluit opgenomen instandhoudingsdoelstellingen. Daartoe heeft hij het rapport "Natuurwaarden in de percelen van de Kampeerboerderij ‘Land van Kleef’ binnen het Natura 2000-gebied: Loonse en Drunense Duinen en Leemkuilen" van Ecologisch Adviesbureau Cools van juni 2014 (hierna: het natuurwaardenonderzoek) overgelegd. Voorts betoogt [appellant sub 1] dat de speeltuin door de aanwijzing van het perceel als Habitatrichtlijngebied in tweeën is gedeeld en dat dit perceel door het ontbreken van natuurwaarden geen onderdeel uitmaakt van het nationaal park Loonse en Drunense Duinen.
4.1. De staatssecretaris stelt dat de gronden van [appellant sub 1] zijn opgenomen in het aangewezen gebied vanwege de aanwezigheid van het habitattype oude eikenbossen (H9190) in de bossen waartoe deze gronden behoren. De gekozen begrenzing is met oog daarop langs de bosrand gelegd, aldus de staatssecretaris.
4.2. Het gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen is door de Europese Commissie bij beschikking van 7 december 2004 op de lijst van gebieden van communautair belang geplaatst. Op grond van artikel 4, vierde lid, van de Habitatrichtlijn bestaat derhalve de verplichting tot aanwijzing van het gebied als speciale beschermingszone in de zin van de Habitatrichtlijn. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) kunnen bij een aanwijzingsbesluit voor een Habitatrichtlijngebied uitsluitend overwegingen van ecologische aard betrokken worden bij de begrenzing van het gebied. Hierbij mag geen rekening worden gehouden met vereisten op economisch, sociaal of cultureel gebied en met regionale en lokale bijzonderheden zoals vermeld in artikel 2, derde lid, van de Habitatrichtlijn (arrest van 7 november 2000, C-371/98, First Corporate Shipping, ECLI:EU:C:2000:600, punten 16 en 25).
Bij de aanwijzing van een Natura 2000-gebied bestaat wel een zekere beoordelingsruimte bij de exacte begrenzing. Met betrekking tot de begrenzing van Natura 2000-gebieden zijn in het Doelendocument algemene uitgangspunten opgenomen waarin onder meer staat dat aanpassing van een gebied mogelijk is op grond van het voorkomen van habitattypen en leefgebieden van soorten, rekening houdend met de vereisten voor instandhouding van habitatwaarden en ter verbetering van de algehele samenhang. Zoals in het Doelendocument staat, vormt bij Habitatrichtlijngebieden het aanwezig zijn van een habitattype (of leefgebieden van soorten) het uitgangspunt voor de begrenzing van deze gebieden. Tevens zijn opgenomen terreindelen nodig voor herstel van waarden, voor duurzame instandhouding van de aanwezige waarden en voor de samenhang van het Natura 2000-netwerk (het zogenoemde "cement tussen de bakstenen").
4.3. De Afdeling stelt vast dat het spellenbos deel uitmaakt van het aangewezen gebied. Vast staat dat, zoals ook volgt uit het door [appellant sub 1] overgelegde natuurwaardenonderzoek, het habitattype oude eikenbossen (H9190) niet voorkomt in het spellenbos. Voorts is evenwel niet in geschil dat het spellenbos onderdeel is van een bosgebied dat is aangewezen vanwege het voorkomen van het habitattype oude eikenbossen (H9190) in de bossen. Daarbij is van belang dat het perceel aan drie zijden grenst aan het omliggende bosgebied en dat het perceel zelf, blijkens het door [appellant sub 1] overgelegde natuurwaardenonderzoek, bestaat uit drie hectare groot bos. Gelet hierop heeft de staatssecretaris zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bos op het perceel van [appellant sub 1] en het omliggende bosgebied een ecologische eenheid vormen en dat het spellenbos daarom kan worden aangemerkt als onderdeel van dit door de bosrand begrensde ecosysteem en daardoor kan worden beschouwd als onderdeel van het "cement tussen de bakstenen", zoals dat is omschreven in het bestreden besluit. Hieruit volgt dat het perceel uit ecologische overwegingen binnen de begrenzing van het Habitatrichtlijngebied is gebracht. Nu de staatssecretaris bij de begrenzing van het gebied uitsluitend overwegingen van ecologische aard mag betrekken, heeft de staatssecretaris voorts terecht eventuele negatieve gevolgen voor de bedrijfsvoering van de kampeerboerderij van [appellant sub 1] niet betrokken bij de begrenzing. Gelet op het voorgaande bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris het spellenbos niet heeft mogen aanwijzen. Het betoog faalt.
4.4. Voorts stelt de Afdeling vast dat de speeltuin en een deel van het weiland eveneens deel uitmaken van het aangewezen gebied. In het door [appellant sub 1] overgelegde natuurwaardenonderzoek is ten aanzien van het weiland vermeld dat dit perceel bestaat uit een weiland met hier en daar een grove den of beuk. Ten aanzien van de speeltuin is in het onderzoek vermeld dat het overgrote deel uit een tamelijk open bos met allerlei speeltoestellen en twee sportveldjes bestaat. Ter zitting heeft de staatssecretaris beaamd dat de conclusie uit het onderzoek juist is dat deze percelen geen deel uitmaken van het bosgebied, welk gebied, zoals hiervoor is overwogen, aangewezen is vanwege het ter plaatse voorkomen van het habitattype oude eikenbossen (H9190). Hieruit volgt dat de overweging van de staatssecretaris om de gronden aan te wijzen - de omstandigheid dat de percelen een eenheid vormen met het omliggende bos - niet overeenkomt met de feitelijke situatie. De omstandigheid dat het natuurwaardenonderzoek eerst is beroep door [appellant sub 1] is overgelegd, waardoor het, zoals de staatssecretaris ter zitting heeft gesteld, niet bij de vaststelling van het besluit kon worden betrokken, doet hier niet aan af, nu het aan de staatssecretaris is om bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren. Nu hiervan niet is gebleken, is de Afdeling gelet op het door [appellant sub 1] overgelegde natuurwaardenonderzoek en hetgeen de staatssecretaris daaromtrent ter zitting naar voren heeft gebracht, van oordeel dat het besluit, voor zover daarmee de speeltuin en een deel van het weiland binnen de begrenzing van het aangewezen gebied zijn gebracht, niet met de vereiste zorgvuldigheid is vastgesteld. Het betoog slaagt.
4.5. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarbij een deel van het weiland en de speeltuin van [appellant sub 1] zijn aangewezen als Habitatrichtlijngebied, is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd.
Het beroep van het Brabants Landschap
5. Het Brabants Landschap heeft bezwaar tegen de begrenzing van het gebied. Zij betoogt dat een aantal percelen aan de zuidzijde van het gebiedsdeel De Brand ten onrechte niet zijn aangewezen als Natura 2000-gebied. Zij voert daartoe aan dat de staatssecretaris deze gronden met het oog op het behalen van de instandhoudingsdoelstelling voor de kamsalamander (H1166) had moeten aanwijzen. Het Brabants Landschap stelt, onder verwijzing naar het rapport "Onderzoek Kamsalamander in delen van natuurgebied De Brand" van Van Erve Natuuronderzoek van juni 2014 (hierna: het natuuronderzoek), dat gebleken is dat deze soort ter plaatse voorkomt en zij wijst erop dat op een aantal percelen reeds maatregelen ten behoeve van deze soort getroffen zijn. Volgens het Brabants Landschap zijn de bedoelde gronden verder noodzakelijk om de verschillende populaties van de kamsalamander (H1166) met elkaar te verbinden. Daarnaast wijst het Brabants Landschap op de omstandigheid dat een deel van de gronden deel uitmaakt van de Ecologische Verbindingszone, waarvan de inrichting als streven is opgenomen in het conceptbeheerplan voor het gebied.
5.1. Het gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen is onder andere aangewezen vanwege het voorkomen van de kamsalamander (H1166) in het gebied. In het aanwijzingsbesluit is vermeld dat de staat van instandhouding van de kamsalamander (H1166) matig ongunstig is. De landelijke instandhoudingsdoelstelling - uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van uitbreiding populatie - sluit hier op aan. In het aanwijzingsbesluit is als instandhoudingsdoelstelling voor deze soort opgenomen de uitbreiding van de omvang en verbetering van de kwaliteit van het leefgebied voor de uitbreiding van de populatie.
5.2. De Afdeling stelt vast dat het gebied, voor zover het betreft de percelen van het Brabants Landschap aan de zuidzijde van het gebiedsdeel De Brand, is verkleind ten opzichte van het ontwerpbesluit. Deze gronden waren in het ontwerpbesluit in het kader van het beleid ten aanzien van zogenoemde ‘nieuwe natuur’ aan het gebied toegevoegd.
In het aanwijzingsbesluit is vermeld in welke twee situaties 'nieuwe natuur' binnen de begrenzing van een Habitatrichtlijngebied wordt gebracht. De eerste situatie is wanneer het natuurdoel van de nieuwe natuur overeenkomt met dat van het aangrenzende aangemelde Natura 2000-gebied, waarbij de natuurwaarden al aanwezig zijn of conform vastgestelde plannen zullen worden ontwikkeld. Het desbetreffende natuurdoel dient uiteraard invulling te geven aan de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied. De tweede situatie is wanneer de nieuwe natuur aantoonbaar noodzakelijk is om de instandhoudingsdoelstellingen te kunnen realiseren.
Naar aanleiding van de ingebrachte zienswijzen heeft de staatssecretaris de toevoeging van ‘nieuwe natuur’ nogmaals in het licht van de hiervoor genoemde criteria beoordeeld, waarbij met name landbouwgronden uit de aangewezen gebieden zijn gehaald. Ten aanzien van de gronden ten zuiden van het gebiedsdeel De Brand is in het aanwijzingsbesluit in dit kader enkel vermeld dat de in het ontwerpbesluit in zoverre voorgestelde uitbreiding van het gebied met nieuwe en bestaande natuur is teruggedraaid. Op enkele kleine wijzigingen met betrekking tot bebouwing en kadasterpercelen na, is de begrenzing hier gelijk aan de begrenzing zoals ten tijde van de aanmelding, zo volgt uit het aanwijzingsbesluit.
5.3. Ter onderbouwing van haar standpunt dat de natuurontwikkeling op haar gronden een bijdrage levert aan de verbeterdoelstelling voor de kamsalamander (H1166) welke voor het gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen als Habitatrichtlijngebied is geformuleerd, heeft het Brabants Landschap het natuuronderzoek overgelegd. In het natuuronderzoek is vermeld dat op de percelen van het Brabants Landschap larven van de kamsalamander zijn aangetroffen en dat de gronden voldoen aan de voorkeurseisen van de kamsalamander (H1166). Volgens het onderzoek is het gebied dan ook actueel leefgebied van deze soort en vormen de daarin gelegen poelen integraal onderdeel van het gebiedsdeel De Brand. Ter zitting heeft het Brabants Landschap aanvullend hieraan gesteld dat de gronden weliswaar cultuurgronden betreffen, maar dat ze niettemin geschikt leefgebied zijn voor de kamsalamander (H1166). De staatssecretaris heeft het voorgaande niet bestreden. Naar het oordeel van de Afdeling volgt hieruit dat de staatssecretaris zich dan ook niet slechts, zonder nader onderzoek, onder verwijzing naar zijn beleid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gronden niet voldoen aan het beleid ten aanzien van het meebegrenzen van ‘nieuwe natuur’. Ter zitting heeft de staatssecretaris dit erkend en gesteld dat de percelen op grond van het beleid met het oog op de verbeterdoelstelling voor de kamsalamander (H1166) wel als Habitatrichtlijngebied aangewezen hadden moeten worden.
Uit het vorenstaande volgt dat het besluit, voor zover het betreft de begrenzing van het Habitatrichtlijngebied aan de zuidkant van het gebiedsdeel De Brand ter hoogte van de percelen van het Brabants Landschap, genomen is in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het betoog slaagt.
5.4. Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.3 is overwogen, is het beroep van het Brabants Landschap gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd, voor zover het besluit betrekking heeft op de vaststelling van de begrenzing van het Habitatrichtlijngebied "Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen" aan de zuidkant van het gebiedsdeel De Brand, ter hoogte van de percelen van het Brabants Landschap.
De Afdeling ziet aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, een termijn te stellen voor het nemen van een nieuw besluit, en met toepassing van het vijfde lid van dit artikel een voorlopige voorziening te treffen. De staatssecretaris kan tot het nemen van het nieuwe besluit overgaan zonder opnieuw toepassing te geven aan afdeling 3.4 van de Awb.
6. De staatssecretaris dient ten aanzien van [appellant sub 1] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van het Brabants Landschap is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken van 25 april 2013, kenmerk PDN/2013-131, voor zover:
a. daarbij een deel van het weiland en de speeltuin van [appellant sub 1] is aangewezen als Habitatrichtlijngebied;
b. dat betrekking heeft op de vaststelling van de begrenzing van het Habitatrichtlijngebied aan de zuidkant van het gebiedsdeel De Brand ter hoogte van de percelen van het Brabants Landschap;
III. draagt de staatssecretaris van Economische Zaken op om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen;
IV. treft de voorlopige voorziening dat de percelen van het Brabants Landschap die direct grenzen aan de zuidkant van het gebiedsdeel De Brand, binnen de begrenzing van het gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen zoals aangewezen als speciale beschermingszone bij besluit van 25 april 2013, kenmerk PDN/2013-131, worden gebracht;
V. bepaalt dat de onder IV getroffen voorlopige voorziening vervalt op het moment waarop het door de staatssecretaris te nemen besluit in werking treedt;
VI. veroordeelt de staatssecretaris van Economische Zaken tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.987,00 (zegge: negentienhonderdzevenentachtig euro), waarvan € 487,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de staatssecretaris van Economische Zaken aan:
a. [appellant sub 1] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt,
b. de stichting Stichting Brabants Landschap het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.
w.g. Helder w.g. Konings
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2014
674.