ECLI:NL:RVS:2014:3280

Raad van State

Datum uitspraak
3 september 2014
Publicatiedatum
3 september 2014
Zaaknummer
201307824/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Noordwijk aan Zee en de gevolgen voor bouwhoogtes en bestemmingen

In deze uitspraak van de Raad van State, gedateerd op 3 september 2014, wordt het bestemmingsplan "Noordwijk aan Zee" behandeld, dat op 27 juni 2013 door de raad van de gemeente Noordwijk is vastgesteld. De betrokken partijen zijn onder andere de besloten vennootschappen Noordwijk Kust OG B.V. en Heeren van Noortwijck B.V., alsook enkele individuele appellanten die zich verzetten tegen de vastgestelde bestemmingen en bouwhoogtes. De appellanten hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de raad, waarbij zij onder andere aanvoeren dat de aan hun percelen toegekende bouwhoogtes onterecht zijn vastgesteld en dat er onvoldoende rekening is gehouden met hun belangen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 9 mei 2014 behandeld. De appellanten betogen dat de maximale bouwhoogtes die aan hun percelen zijn toegekend, niet in overeenstemming zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan en dat de raad onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de gekozen bouwhoogtes. De raad heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de vastgestelde bouwhoogtes zijn gebaseerd op gewijzigde planologische inzichten en dat de appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun belangen onevenredig worden geschaad.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat de raad beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van bestemmingsplannen en dat de Afdeling deze beslissingen terughoudend toetst. De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde bouwhoogtes en bestemmingen in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van de appellanten wordt in grote lijnen ongegrond verklaard, met uitzondering van het beroep van [appellant sub 2], dat gegrond wordt verklaard. De Raad van State vernietigt het besluit van de raad voor zover het betreft de vaststelling van de bestemmingen die betrekking hebben op de percelen van [appellant sub 2].

Uitspraak

201307824/1/R4.
Datum uitspraak: 3 september 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Noordwijk Kust OG B.V. en Heeren van Noortwijck B.V. (hierna tezamen en in enkelvoud: Heeren van Noortwijck), gevestigd te Noordwijk,
2. [appellant sub 2], wonend te Noordwijk,
3. [appellant sub 3 A] en [appellante sub 3 B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), wonend te Noordwijk,
en
de raad van de gemeente Noordwijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Noordwijk aan Zee" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Heeren van Noortwijck, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2014, waar Heeren van Noortwijck, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, en door drs. V.S.J.M. Salman, [appellant sub 2], [appellant sub 3], bijgestaan door mr. J. Bontenbal, advocaat te Den Haag, en de raad, vertegenwoordigd door mr. F. van Asselt, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting gehoord R. Haasnoot-Van Duin, J.F. van Duin, vertegenwoordigd door R. Haasnoot-Van Duin, en H. van der Wildt.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van Heeren van Noortwijck
2. Heeren van Noortwijck, die een hotel exploiteert op het perceel Quarles van Uffordstraat 103 te Noordwijk, kan zich niet verenigen met de aan haar perceel toegekende aanduidingen "maximale goot- en bouwhoogte (8,5 - 11,5 m)" en "maximale goot- en bouwhoogte (3,5 - 6,5 m)". Zij betoogt dat deze aanduidingen ten onrechte voorzien in een maximale bouwhoogte. Zij voert daartoe aan dat het voorheen geldende bestemmingsplan "Noordwijk aan Zee Centrum en omgeving" voor het grootste deel van het perceel slechts een maximale goothoogte voorschreef en geen maximale bouwhoogte. De keuze om de toegestane bouwhoogte te begrenzen, acht Heeren van Noortwijck onverenigbaar met het conserverende karakter van het plan, en is niet nader onderbouwd door de raad. Volgens Heeren van Noortwijck bestaat aanleiding ter plaatse van haar perceel te voorzien in een extra bouwlaag. Daartoe stelt zij dat zij een concreet voornemen heeft een dergelijke laag te realiseren en dat de raad van dit voornemen op de hoogte is. Daarnaast wijst zij erop dat voor aan het perceel van Heeren van Noortwijck grenzende percelen woningen met een maximale bouwhoogte van 12 m mogelijk worden gemaakt, terwijl de aldaar aanwezige woningen een lagere bouwhoogte hebben. Ook wordt in die gevallen de maximaal toegestane bouwhoogte naar boven afgerond tot een heel getal, anders dan bij Heeren van Noortwijck het geval is, zo betoogt zij. Heeren van Noortwijck voert verder aan dat de raad de realisatie van een extra bouwlaag, al dan niet in de vorm van een kap, in overeenstemming acht met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij wijst zij op de raadsnotitie van 25 juni 2013, die onderdeel uitmaakt van het raadsvoorstel tot vaststelling van het plan, alsmede op de aan Heeren van Noortwijck gerichte brief van de raad van 26 juni 2013. De raad stelt ten onrechte dat het vaststellen van een hogere bouwhoogte dan 6,5 m voor de achterste deel van het perceel leidt tot een aantasting van de belangen van omwonenden, nu ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan een gebouw met een bouwhoogte van meer dan 10 m kon worden gerealiseerd, aldus Heeren van Noortwijck.
2.1. Blijkens de verbeelding is aan het perceel Quarles van Uffordstraat 103 te Noordwijk de bestemming "Horeca" toegekend. De bij recht toegestane maximale goot- en bouwhoogte ter plaatse van het hoofdgebouw op het betrokken perceel bedragen 8,5 m onderscheidenlijk 11,5 m, en de maximale goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanbouw op de achterzijde van het perceel 3,5 onderscheidenlijk 6,5 m.
2.2. Voor zover Heeren van Noortwijck aanvoert dat voor de betrokken gronden ten onrechte een maximale bouwhoogte is vastgesteld, nu het voorheen geldende bestemmingsplan "Noordwijk aan Zee Centrum en omgeving" een dergelijke hoogte niet bevat, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Dat het plan een overwegend conserverend karakter heeft, noopt evenmin tot het opnemen van bouwregels die overeenkomen met de desbetreffende voorschriften van het voorheen geldende bestemmingsplan.
Voor zover Heeren van Noortwijck aanvoert dat de raad een extra bouwlaag had moeten toestaan, nu zij voornemens is een dergelijke laag te realiseren, overweegt de Afdeling dat Heeren van Noortwijck niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij tijdig een concreet bouwplan voor de realisatie van een extra bouwlaag kenbaar heeft gemaakt.
2.3. De raad heeft ervoor gekozen om voor alle bouwwerken binnen het plangebied een maximale bouwhoogte op te nemen. Bij het ontbreken van een maximale bouwhoogte in het voorheen geldende bestemmingsplan, is in het ontwerpplan bij het bepalen van de maximale bouwhoogte uitgegaan van de voorheen toegestane goothoogte, vermeerderd met 3 m, waarbij halve getallen in het ontwerpplan naar boven werden afgerond naar het eerstvolgende hele getal.
Met het beperken van de in het vastgestelde plan opgenomen goot- en bouwhoogten met 0,5 m op het perceel van Heeren van Noortwijck ten opzichte van het ontwerpplan heeft de raad tegemoet willen komen aan zienswijzen van omwonenden die strekten tot beperking van de ter plaatse toegestane bouwhoogte.
Voor zover Heeren van Noortwijck aanvoert dat aan omliggende percelen een maximale bouwhoogte van 12 m is toegekend, terwijl de op die percelen gesitueerde woningen feitelijk een lagere bouwhoogte hebben, overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat de situatie bij genoemde percelen verschilt van de aan de orde zijnde situatie. Aan die percelen was in het voorheen geldende bestemmingsplan immers, in tegenstelling tot het perceel van Heeren van Noortwijck, een maximale bouwhoogte toegekend en voorts was ter plaatse een grotere maximale goothoogte toegestaan dan op het perceel van Heeren van Noortwijck, te weten 6 m. Anders dan bij het perceel van Heeren van Noortwijck, is tegen de in het ontwerpplan reeds opgenomen bouwhoogte van 12 m voor de desbetreffende percelen voorts geen zienswijze gericht. In hetgeen Heeren van Noortwijck heeft aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op dit punt heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Anders dan Heeren van Noortwijck meent, kan uit de notitie van het college van burgemeester en wethouders aan de raad van 25 juni 2013 alsmede de brief van het college van burgemeester en wethouders van 26 juni 2013 naar het oordeel van de Afdeling niet worden afgeleid dat de raad een extra bouwlaag zonder meer in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening acht, reeds omdat het geen stukken van de raad, maar van het college van burgemeester en wethouders betreft. Overigens wordt daarin enkel gewezen op de in artikel 20, lid 20.1 van de planregels vervatte algemene afwijkingsbevoegdheid, ten behoeve van het afwijken van de in het plan opgenomen maten met een maximum van 10%. Artikel 20, lid 20.2 van de planregels voorziet in een aantal toetsingscriteria waaraan bij een dergelijke afwijking moet worden voldaan, waarbij onder meer geldt dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het toekennen van een hogere bouwhoogte dan 6,5 m voor het achterste deel van het perceel van Heeren van Noortwijck niet wenselijk is, nu de aanbouw aan de achterzijde zich bevindt op een binnenterrein grenzend aan de achtererven van woningen, waarbij een hogere bouwhoogte kan leiden tot een aantasting van de privacy en minder lichtinval ter plaatse van de betrokken percelen. In hetgeen Heeren van Noortwijck heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Dat voorheen een grotere bouwhoogte was toegestaan, doet aan het voorgaande niet af, nu, zoals de Afdeling hiervoor reeds heeft overwogen, in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend.
Het aangevoerde geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening niet in redelijkheid ervan heeft kunnen afzien om te voorzien in de door Heeren van Noortwijck gewenste ruimere regeling dan de thans in het plan opgenomen bebouwingsmogelijkheden.
Het betoog faalt.
Het beroep van [appellant sub 2]
3. [appellant sub 2], wonend aan de [locatie] te Noordwijk, kan zich niet verenigen met de bestemming "Verkeer" en de aanduiding "pad", voor zover toegekend aan de gronden die grenzen aan zijn perceel. Hij vreest dat de betrokken gronden in de toekomst zullen worden gebruikt als reguliere ontsluitingsweg. [appellant sub 2] betoogt dat ter plaatse van een deel van deze gronden reeds 40 jaar een talud, dan wel groenvoorziening aanwezig is, die ten onrechte niet als zodanig is bestemd. De toegekende bestemmingsregeling strookt volgens hem evenmin met het door de raad gehanteerde uitgangspunt dat gronden gesitueerd voor de voorgevel van een woning dienen te worden bestemd als "Tuin". Daarbij wijst [appellant sub 2] erop dat de voorgevel van zijn woning volgens de raad is gesitueerd aan de zijde van de betrokken gronden.
3.1. De raad stelt dat de planologische regeling van het voorheen geldende bestemmingsplan "Noordwijk aan Zee-Noord" als uitgangspunt heeft gediend bij het vaststellen van de bestreden planregeling. In dat bestemmingsplan is aan de betrokken gronden de bestemming "Voetpad of plein" toegekend, waarbij voetpaden en pleinen zijn toegestaan en gebouwen zijn uitgesloten. Ten aanzien van de bestaande feitelijke situatie stelt de raad dat, hoewel de betrokken gronden momenteel met hekken zijn afgesloten, het voetpad fysiek doorloopt en voorts geen intentie bestaat om de inrichting van het talud te wijzigen. Het gebruik van het talud als tuin was op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan al niet toegestaan, aldus de raad.
3.2. Blijkens de verbeelding is aan de gronden die grenzen aan het perceel [locatie] te Noordwijk de bestemming "Verkeer" toegekend, met de aanduiding "pad".
Ingevolge artikel 12, lid 12.1, aanhef en onder a t/m h, van de planregels zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden bestemd voor verkeersareaal, parkeren, pleinen, groenvoorzieningen, water, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, alsmede voorwerpen van beeldende kunst.
Ingevolge artikel 12, lid 12.3, aanhef en onder a, van de planregels geldt voor verkeersareaal dat ter plaatse van de aanduiding "pad" uitsluitend het gebruik als voetpad en plein is toegestaan.
Ingevolge artikel 1, lid 1.58, van de planregels dient onder "verkeersareaal" te worden begrepen de gronden die in gebruik zijn als verkeersruimte voor al dan niet gemotoriseerd verkeer, bestaande uit rijwegen, fiets- en voetpaden, niet zijnde autowegen of autosnelwegen.
3.3. Ten aanzien van de vrees van [appellant sub 2] dat de gronden waar thans een pad is gesitueerd in de toekomst zullen worden gebruikt als reguliere ontsluitingsweg, overweegt de Afdeling dat de betrokken gronden, gelet op het aldaar thans uitgeoefende gebruik, vallen onder de in artikel 1, lid 1.58, van de planregels opgenomen definitie van verkeersareaal. Nu ingevolge artikel 12, lid 12.3, aanhef en onder a, van de planregels voor verkeersareaal geldt dat ter plaatse van de aanduiding "pad" uitsluitend het gebruik als voetpad en plein is toegestaan, is de vrees van [appellant sub 2] dat het plan de basis biedt voor een ontsluitingsweg ter plaatse ongegrond.
Voor zover [appellant sub 2] vreest dat de overige aan zijn perceel grenzende gronden met een verkeersbestemming kunnen worden aangewend als ontsluitingsweg, overweegt de Afdeling dat het ter plaatse aanwezige talud is toegestaan ingevolge artikel 12, lid 12.1, aanhef en onder d, van de planregels. [appellant sub 2] heeft, mede gezien de planologische mogelijkheden ter plaatse van het thans aanwezige pad en de omstandigheid dat de breedte van het pad en de aan weerszijden daarvan gelegen gronden met een verkeersbestemming in totaal ongeveer 5,5 m bedraagt, niet aannemelijk gemaakt dat het plan aan weerszijden van het pad een ontsluitingsweg mogelijk maakt. Derhalve is zijn vrees ook in zoverre ongegrond.
Nu het talud deel uitmaakt van het openbaar gebied en niet in gebruik is als tuin, heeft de raad er in redelijkheid voor kunnen kiezen om aan de desbetreffende gronden geen tuinbestemming toe te kennen.
Het betoog faalt.
4. Volgens [appellant sub 2] voorzien de leden 13.2.4 en 13.3.1 van artikel 13 van de planregels ten onrechte in de mogelijkheid tot uitbreiding van de bouwmogelijkheden ten aanzien van bijbehorende bouwwerken en dakterrassen ter plaatse van de achtertuinen van de [4 percelen].
Hij betoogt dat deze bouwmogelijkheden leiden tot een onevenredige aantasting van zijn woon- en leefklimaat, met name ten gevolge van verminderde lichtinval. Daartoe voert hij aan dat de hoekhuizen over de volle breedte van de woning tot op de perceelgrens kunnen uitbouwen, en de tussenwoningen over de halve breedte van de woning kunnen uitbouwen tot aan de perceelgrens. [appellant sub 2] stelt dat ingevolge de bestreden planregeling ter plaatse van genoemde achtertuinen een uitbouw kan worden gerealiseerd met een hoogte van 6 m ten opzichte van zijn woning, nu het peil van zijn perceel 3 m lager is gesitueerd dan het peil van de betrokken percelen. Hij wijst er in dit verband op dat op de uitbouwen tevens een dakterras mag worden gerealiseerd met bijbehorend bouwwerk, en dat de afstand van de toegestane bebouwing tot zijn perceel slechts 2 m bedraagt. Hij stelt verder dat het voorheen geldende bestemmingsplan "Noordwijk aan Zee - Noord" enkel voorzag in een uitbouw aan de achtergevel met een maximale diepte van 2,5 m, alsmede een bijgebouw met een beperkte hoogte, en een oppervlakte van 20% van het achtererf.
4.1. De [4 percelen] zijn bestemd als "Wonen".
Ingevolge artikel 13, lid 13.2.4, van de planregels gelden op gronden met die bestemming voor bijbehorende bouwwerken de volgende regels:
a. ondergrondse parkeervoorzieningen en zelfstandig bewoonde bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b. overige bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen het bouwvlak als in het achtererfgebied worden gebouwd;
c. voor aangebouwde bijbehorende bouwwerken:
1. de goot- en/of bouwhoogte in het achtererfgebied mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag plus 0,3 meter;
2. indien gebouwd aan de oorspronkelijke zijgevel mag de breedte niet meer bedragen dan 2,5 meter;
3. aangebouwde bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';
d. voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken die zijn gelegen buiten een bouwvlak:
1. de goot- en bouwhoogte mag niet meer dan 3 respectievelijk 4,5 meter bedragen;
2. vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';
e. voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken die zijn gelegen binnen een bouwvlak:
1. de goot- en/of bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de goot- en/of bouwhoogte zoals die ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is;
f. het totale oppervlak van alle bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied mag niet meer bedragen dan 50% van het bebouwbare erf, tot een maximum van:
1. 45 m² bij aaneengesloten woningen;
2. 60 m² bij halfvrijstaande en vrijstaande woningen;
g. de afstand tot openbaar toegankelijk gebied dient minimaal 1 meter te bedragen;
h. in afwijking van het bepaalde onder b, c en g geldt voor erkers dat:
1. deze uitsluitend zijn toegestaan binnen het voor 'Wonen' aangewezen bestemmingsvlak;
2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 meter, tenzij ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan een andere bouwhoogte aanwezig of in uitvoering is.
Ingevolge lid 13.3.1, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om in afwijking van het bepaalde in lid 13.2.4, aanhef en onder c, een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van het realiseren van een dakterras bovenop een éénlaagse aan- en uitbouw, waarbij boeiborden tot een hoogte van 0,5 m vanaf het dak van de aan- en uitbouw zijn toegestaan en terrashekjes en (dak)terrasafscheidingen tot een hoogte van 1,5 m vanaf het dak van de aan- en uitbouw zijn toegestaan.
4.2. De raad stelt dat weliswaar sprake is van een bijzondere situatie nu er tussen het perceel van [appellant sub 2] en de betrokken gronden een hoogteverschil is van 3 meter, maar wijst er op dat de toegestane oppervlakte en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ook elders in Noordwijk voorkomen. De raad stelt dat de maximale hoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken slechts met een halve meter is verhoogd ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan.
De raad heeft evenwel naar het oordeel van de Afdeling de gevolgen van de in artikel 13, lid 13.2.4, van de planregels opgenomen bouwmogelijkheden voor het woon- en leefklimaat specifiek ter plaatse van het perceel [locatie] niet bezien, terwijl daar, mede gezien de door de raad erkende bijzondere omstandigheid ten aanzien van het aanwezige hoogteverschil, wel aanleiding toe bestond. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering.
4.3. De afwijkingsbevoegdheid zoals vervat in artikel 13, lid 13.3.1 van de planregels voorziet niet in een voorwaarde die beoogt het woon- en leefklimaat van omliggende percelen te beschermen. Met het opnemen van deze afwijkingsbevoegdheid moet de realisatie van dakterrassen ter plaatse van de betrokken percelen in beginsel planologisch aanvaardbaar worden geacht. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen de hiervoor reeds vermelde bijzondere omstandigheid ten aanzien van het hoogteverschil had de raad reeds bij de vaststelling van het plan moeten motiveren waarom hij de situatie die kan ontstaan door de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid planologisch aanvaardbaar acht. De raad heeft dit evenwel niet nader onderbouwd. Ook in zoverre berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering.
Het betoog slaagt.
Het beroep van [appellant sub 3]
5. [appellant sub 3] betoogt dat ter plaatse van zijn percelen kadastraal bekend gemeente Noordwijk, sectie A, nummers 2675 en 3829 ten onrechte niet is voorzien in de mogelijkheid een tweede woning op te richten, omdat een woning ter plaatse ruimtelijk inpasbaar is. Volgens [appellant sub 3] beroept de raad zich bij zijn keuze om geen nieuwe woning toe te staan ten onrechte op het conserverende karakter van het plan, nu in het verleden op andere locaties, in afwijking van het voorheen geldende bestemmingsplan "Oude Zeeweg en Omgeving" andere ontwikkelingen wel zijn toegestaan en thans in het plan mogelijk zijn gemaakt. [appellant sub 3] betoogt voorts dat de raad op andere locaties wel een nieuwe woning heeft toegestaan, waarbij [appellant sub 3] wijst op de percelen Oude Zeeweg 70 en Prins Hendrikweg 9. Daarnaast wijst [appellant sub 3] op pagina 21 van de plantoelichting, waaruit blijkt dat de raad voornemens is medewerking te verlenen aan de beoogde realisering van een aantal appartementen en villa’s op de nabijgelegen percelen Oude Zeeweg 72 en Prins Hendrikweg 17 en 19.
5.1. Blijkens de verbeelding is aan de percelen kadastraal bekend gemeente Noordwijk, sectie A, nummers 2675 en 3829 de bestemming "Wonen - 1" toegekend, met de aanduiding "bouwvlak".
Ingevolge artikel 14, lid 14.2.2, aanhef en onder a, van de planregels mag per bouwvlak maximaal één hoofdgebouw worden gerealiseerd.
5.2. Het voorheen geldende bestemmingsplan "Oude Zeeweg en Omgeving" voorzag niet in een bouwmogelijkheid voor de door [appellant sub 3] gewenste woning. De raad heeft ervoor gekozen aan te sluiten bij dit bestemmingsplan en geen nieuwe ontwikkelingen toe te staan in het plan, waarbij de raad heeft overwogen dat de omgeving van de betrokken gronden zich kenmerkt door een ruime en groene uitstraling, door de aanwezigheid van grote stukken onbebouwde grond in dit gebied. Nu de locatie van de door [appellant sub 3] gewenste woning precies in één van deze onbebouwde stukken ligt, zou het toestaan van die woning volgens de raad leiden tot aantasting van het ruime en groene karakter van het gebied, hetgeen hij onwenselijk acht. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad met het oog op een goede ruimtelijke ordening niet in redelijkheid dit standpunt heeft kunnen innemen.
Voor zover [appellant sub 3] aanvoert dat op het betrokken perceel een nieuwe woning dient te worden toegestaan, nu op de percelen Oude Zeeweg 70 en Prins Hendrikweg 9 eveneens een extra woning is toegestaan, overweegt de Afdeling dat aan de betrokken percelen, anders dan [appellant sub 3] kennelijk meent, slechts één bouwvlak is toegekend, waarbinnen maximaal één woning mag worden gerealiseerd.
Over het betoog van [appellant sub 3] dat in het verleden ontwikkelingen zijn mogelijk gemaakt die nu in het plan zijn opgenomen, overweegt de Afdeling dat in paragraaf 2.4 van de plantoelichting is beschreven dat vergunde bouwplannen in het bestemmingsplan zijn overgenomen en dat ontwikkelingen waarvoor geen vergunningstraject is doorlopen alleen in de toelichting worden genoemd. Nu [appellant sub 3] geen vergunningprocedure heeft doorlopen voor de door hem gewenste woning, is in zoverre geen sprake van een situatie die de raad gelijk had moeten stellen aan de ontwikkelingen die volgens de plantoelichting zijn overgenomen in het plan.
Voor zover [appellant sub 3] aanvoert dat op zijn perceel een nieuwe woning dient te worden toegestaan omdat de raad blijkens de plantoelichting voornemens is medewerking te verlenen aan de realisatie van een aantal appartementen en villa’s op de nabijgelegen percelen Oude Zeeweg 72 en Prins Hendrikweg 17 en 19, overweegt de Afdeling dat deze ontwikkelingen niet in het plan zijn toegestaan. Daarom geeft dit betoog reeds om die reden geen aanleiding voor het oordeel dat het plan op dit punt is vastgesteld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Het betoog faalt.
Conclusie
6. Het beroep van [appellant sub 2] is gegrond, gelet op het overwogene onder 4.2. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd voor zover het betreft de vaststelling van de bestreden mogelijkheden op de [4 percelen]. Gelet op de samenhang tussen de door [appellant sub 2] bestreden planonderdelen en de regeling die voor het overige geldt voor de desbetreffende percelen dient het bestreden besluit te worden vernietigd voor zover het betreft de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen" dat betrekking heeft op de [4 percelen].
6.1. De beroepen van Heeren van Noortwijck en [appellant sub 3] zijn ongegrond.
Verwerking op www.ruimtelijke plannen.nl
7. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Proceskosten
8. Ten aanzien van [appellant sub 2] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van Heeren van Noortwijck en [appellant sub 3] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Noordwijk van 27 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Noordwijk aan Zee", voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" dat betrekking heeft op de [4 percelen] te Noordwijk;
III. draagt de raad van de gemeente Noordwijk op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II. wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
IV. verklaart de beroepen van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Noordwijk Kust OG B.V. en Heeren van Noortwijck B.V., en van [appellant sub 3 A] en [appellante sub 3 B] ongegrond;
V. gelast dat de raad van de gemeente Noordwijk aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.K. van Leening, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Leening
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2014
528-783.