ECLI:NL:RVS:2014:3258

Raad van State

Datum uitspraak
21 augustus 2014
Publicatiedatum
27 augustus 2014
Zaaknummer
201405103/1/V2 en 201405103/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.M. Bosma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 21 augustus 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening en het hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 30 april 2014 was afgewezen. De vreemdeling stelde dat zij niet naar Afghanistan kon terugkeren als alleenstaande vrouw, maar de voorzitter oordeelde dat deze stelling onvoldoende was om de rechtmatigheid van de uitzetting in twijfel te trekken. De voorzitter bevestigde de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter, die het beroep van de vreemdeling ongegrond had verklaard, en wees het verzoek om schorsing van de uitzetting af. De beslissing werd genomen met inachtneming van de relevante artikelen van de Vreemdelingenwet 2000 en de Algemene wet bestuursrecht. De voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201405103/1/V2 en 201405103/2/V2.
Datum uitspraak: 21 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 13 juni 2014 in zaken nrs. 14/10581 en 14/10583 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 30 april 2014 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 juni 2014 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft bezwaar gemaakt tegen haar feitelijke uitzetting. Zij heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is aan de voorzitter van de Afdeling doorgezonden.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2. Het verzoek is erop gericht te voorkomen dat de vreemdeling op 22 augustus 2014 om 13:50 uur wordt uitgezet.
3. De vreemdeling voert aan dat zij niet naar haar land van herkomst, Afghanistan, kan terugkeren als alleenstaande vrouw. De enkele stelling van de vreemdeling dat haar familie is vertrokken uit Afghanistan biedt echter geen grond om aan te nemen dat niet langer van de rechtmatigheid van de uitzetting en de wijze waarop deze wordt geëffectueerd kan worden uitgegaan.
4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd en het verzoek de uitzetting te schorsen dient te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Bosma
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2014
572-795.