201405103/1/V2 en 201405103/2/V2.
Datum uitspraak: 21 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 13 juni 2014 in zaken nrs. 14/10581 en 14/10583 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 30 april 2014 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 juni 2014 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft bezwaar gemaakt tegen haar feitelijke uitzetting. Zij heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is aan de voorzitter van de Afdeling doorgezonden.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2. Het verzoek is erop gericht te voorkomen dat de vreemdeling op 22 augustus 2014 om 13:50 uur wordt uitgezet.
3. De vreemdeling voert aan dat zij niet naar haar land van herkomst, Afghanistan, kan terugkeren als alleenstaande vrouw. De enkele stelling van de vreemdeling dat haar familie is vertrokken uit Afghanistan biedt echter geen grond om aan te nemen dat niet langer van de rechtmatigheid van de uitzetting en de wijze waarop deze wordt geëffectueerd kan worden uitgegaan.
4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd en het verzoek de uitzetting te schorsen dient te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Bosma
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2014
572-795.