ECLI:NL:RVS:2014:3257

Raad van State

Datum uitspraak
27 augustus 2014
Publicatiedatum
27 augustus 2014
Zaaknummer
201403013/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing huurtoeslag aanvraag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Belastingdienst/Toeslagen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 februari 2014. De rechtbank had het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en het besluit van 19 november 2013 van de Belastingdienst/Toeslagen vernietigd, waarbij de aanvraag om huurtoeslag voor de jaren 2007 tot en met 2011 was afgewezen. De Belastingdienst/Toeslagen had de aanvraag afgewezen omdat deze te laat was ingediend, volgens de geldende wetgeving. De rechtbank oordeelde echter dat [wederpartij] aannemelijk had gemaakt dat zij eerder een aanvraag had ingediend voor huurtoeslag voor het jaar 2006, wat de afwijzing van de latere aanvraag zou kunnen beïnvloeden.

Tijdens de zitting op 5 augustus 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. De Belastingdienst/Toeslagen voerde aan dat [wederpartij] niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat zij in 2005 een aanvraag om huurtoeslag had ingediend. De Afdeling oordeelde dat de stellingen van [wederpartij] inconsistent waren en dat zij niet voldoende verifieerbare documenten had overgelegd om haar claims te onderbouwen. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat [wederpartij] tijdig huurtoeslag had aangevraagd.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep van de Belastingdienst/Toeslagen gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [wederpartij] ongegrond. De beslissing werd genomen zonder proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 27 augustus 2014.

Uitspraak

201403013/1/A2.
Datum uitspraak: 27 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 februari 2014 in zaak nr. 13/10364 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag van [wederpartij] om huurtoeslag voor de berekeningsjaren 2007 tot en met 2011 afgewezen.
Bij besluit van 19 november 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 25 februari 2014 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 19 november 2013 vernietigd. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2014, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, en [wederpartij], in persoon en bijgestaan door mr. M.P. de Witte, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Awir, kan een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar tot 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Indien de belanghebbende, diens partner of een medebewoner voor de in de eerste volzin genoemde datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn.
Ingevolge het vierde lid wordt een aanvraag geacht mede te zijn gedaan voor op het berekeningsjaar volgende berekeningsjaren.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de aanvraag van [wederpartij] van 6 september 2013 om huurtoeslag voor de berekeningsjaren 2007 tot en met 2011 bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 16 september 2013 afgewezen, omdat deze is ingediend na het verstrijken van de in artikel 15, eerste lid, van de Awir gestelde termijn.
3. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank ten onrechte de stelling van [wederpartij] aannemelijk heeft geacht dat zij in 2005 een aanvraag om huurtoeslag voor 2006 heeft ingediend. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen dient [wederpartij] deze stelling aannemelijk te maken en is zij hierin niet geslaagd. Uit de door [wederpartij] overgelegde afspraakbevestiging van 7 oktober 2005 volgt volgens de Belastingdienst/Toeslagen weliswaar dat zij op 12 oktober 2005 een afspraak heeft gemaakt om een aanvraagformulier huurtoeslag en/of zorgtoeslag 2006 in te vullen, maar daarmee heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij ook daadwerkelijk een aanvraag om huurtoeslag voor 2006 heeft ingediend. Dat [wederpartij] een aanvraag om zorgtoeslag voor 2006 heeft ingediend, betekent niet dat zij ook een aanvraag om huurtoeslag voor dat jaar heeft ingediend. Dit geldt te meer nu het inkomen van € 27.066,00 dat [wederpartij] voor de aanvraag om een zorgtoeslag had opgegeven, boven de in 2006 geldende inkomensgrens voor huurtoeslag van € 20.000,00 lag. De stelling van [wederpartij] dat zij in 2005 een aanvraag om huurtoeslag heeft ingediend, rijmt volgens de Belastingdienst/Toeslagen voorts niet met de omstandigheid dat zij gedurende de daarop volgende jaren geen huurtoeslag heeft ontvangen en hier niet tegen is opgekomen. Voorts voert de Belastingdienst/Toeslagen aan dat de rechtbank ten onrechte als onweersproken heeft aangenomen dat sprake is geweest van administratieve wanorde bij de Belastingdienst/Toeslagen en de stelling van [wederpartij] kennelijk in dat licht heeft beoordeeld.
3.1. De Belastingdienst/Toeslagen voert terecht aan dat het aan [wederpartij] is om haar stelling dat zij in 2005 een aanvraag om huurtoeslag voor 2006 heeft ingediend, aannemelijk te maken. Dit geldt te meer nu zij dit eerst in haar bezwaarschrift van 7 oktober 2013 heeft gesteld en vast staat dat zij in de tussenliggende periode van acht jaar nooit navraag bij de Belastingdienst/Toeslagen heeft gedaan naar de behandeling van deze aanvraag.
3.2. Om haar stelling aannemelijk te maken, heeft [wederpartij] gesteld dat zij in 2005 huursubsidie heeft ontvangen en heeft zij voormelde afspraakbevestiging van 7 oktober 2005 overgelegd, waaruit volgt dat zij een afspraak heeft gemaakt om op 12 oktober 2005 op het kantoor van de Belastingdienst te Rijswijk een aanvraagformulier huurtoeslag en/of zorgtoeslag 2006 in te vullen met hulp van de Belastingdienst/Toeslagen. De betreffende medewerker van de Belastingdienst/Toeslagen heeft, naar [wederpartij] ter zitting heeft gesteld, bij dit bezoek twee formulieren voor haar ingevuld die zij ter plekke heeft ondertekend, naar aanleiding waarvan zij zorgtoeslag voor 2006 heeft ontvangen. Om aannemelijk te maken dat de aanvraag om huurtoeslag voor 2006 bij de Belastingdienst/Toeslagen in het ongerede is geraakt, heeft [wederpartij] een publicatie van de Nationale Ombudsman van 12 december 2006 overgelegd met de titel "Burgers dupe van overgang huursubsidie-huurtoeslag", waarin is vermeld dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de overgang van huursubsidie naar huurtoeslag in gebreke is gebleven bij de toekenning van de huur- en zorgtoeslag.
Tegenover deze feiten en omstandigheden die pleiten voor de stelling van [wederpartij], staat dat zij geen kopie van de aanvraag om huurtoeslag voor 2006 of ontvangstbevestiging van de Belastingdienst/Toeslagen heeft overgelegd, noch enig ander concreet en verifieerbaar stuk waaruit volgt dat één van de twee formulieren die volgens [wederpartij] op 12 oktober 2005 zijn ingevuld, de door haar gestelde aanvraag betrof. [wederpartij] heeft ter zitting niets gesteld over de inhoud van deze formulieren en ook overigens is niet gebleken dat zij met de inhoud hiervan bekend is geworden. Verder is van belang dat de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting heeft gesteld dat hij aanvragen archiveert, digitaal scant en opslaat in zijn computersysteem en niets over de door [wederpartij] gestelde aanvraag heeft gevonden, terwijl hij in zijn gegevens wel de aanvraag om zorgtoeslag voor 2006 heeft kunnen vinden. Tot slot is van belang dat [wederpartij] niet consistent is in haar stelling dat zij reeds in 2005 huurtoeslag voor 2006 heeft aangevraagd. In de aanvraag van 6 september 2013 heeft zij gesteld dat zij eerst op die dag bekend is geworden met het feit dat zij recht heeft en had op huurtoeslag, dat zij via internet een aanvraag voor 2013 heeft ingediend, op grond van haar inkomenspositie over de jaren 2007 tot en met 2012 ook recht hierop had, maar dat nooit heeft aangevraagd en daarom aan de Belastingdienst/Toeslagen verzoekt om hiertoe alsnog in de gelegenheid te worden gesteld.
Nu de stellingen van [wederpartij] niet consistent en deels tegenstrijdig zijn, en [wederpartij] voorts haar stelling dat zij al in 2005 een aanvraag om huurtoeslag heeft gedaan niet met voldoende verifieerbare stukken heeft gestaafd en deze ook onvoldoende concreet is, wordt de rechtbank niet gevolgd in haar oordeel dat [wederpartij] aannemelijk heeft gemaakt dat zij in 2005 een aanvraag om huurtoeslag voor 2006 heeft ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Het oordeel van de rechtbank dat [wederpartij] tijdig huurtoeslag heeft aangevraagd voor de berekeningsjaren 2007 tot en met 2011 kan dan ook geen stand houden.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 19 november 2013 van de Belastingdienst/Toeslagen alsnog ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de Belastingdienst/Toeslagen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 februari 2014 in zaak nr. 13/10364;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep van [wederpartij] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2014
615.