ECLI:NL:RVS:2014:3251

Raad van State

Datum uitspraak
27 augustus 2014
Publicatiedatum
27 augustus 2014
Zaaknummer
201404260/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand en hoger beroep

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een toevoeging voor rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand. De appellant had op 20 augustus 2013 een aanvraag ingediend voor een toevoeging, die werd afgewezen. Hiertegen maakte hij bezwaar, maar dit bezwaar werd op 20 december 2013 ongegrond verklaard. De rechtbank Oost-Brabant bevestigde op 12 maart 2014 deze beslissing, waarna de appellant in hoger beroep ging bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat de afwijzing van de toevoeging terecht was. Volgens artikel 12 van de Wet op de rechtsbijstand wordt rechtsbijstand niet verleend als de behartiging van het belang redelijkerwijs aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten. De Raad oordeelde dat het bezwaar van de appellant tegen het besluit van 5 juni 2013, waarbij zijn eerdere toevoeging was ingetrokken, eenvoudig genoeg was om zonder juridische bijstand te worden behandeld. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de appellant niet meer hoefde te doen dan zijn gewijzigde financiële situatie in 2010 aan te geven, wat geen juridische expertise vereiste.

De appellant voerde aan dat de Raad willekeurig handelde door in andere gevallen wel toevoegingen te verstrekken, maar de Raad van State oordeelde dat dit niet relevant was voor de beoordeling van de huidige zaak. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 27 augustus 2014.

Uitspraak

201404260/1/A2.
Datum uitspraak: 27 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 maart 2014 in zaak nr. 14/484 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
Procesverloop
Bij besluit van 20 augustus 2013 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om een toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 20 december 2013 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen heeft de Afdeling afgezien van behandeling van de zaak ter zitting en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt rechtsbijstand niet verleend, indien het een belang betreft, waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie, onderscheidenlijk waarvan, de werkzaamheden niet binnen de werkingssfeer van deze wet vallen.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, kan het bestuur de toevoeging weigeren, indien de aanvraag een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van het bestuur eenvoudig afgehandeld kan worden.
2. Bij besluit van 21 januari 2011 heeft de raad aan [appellant] een toevoeging verleend. Bij besluit van 5 juni 2013 heeft de raad deze toevoeging ingetrokken, omdat het inkomen van [appellant] over 2008 te hoog was.
[appellant] heeft toevoeging gevraagd voor het maken van bezwaar tegen het besluit van 5 juni 2013. De raad heeft aan de afwijzing van die aanvraag ten grondslag gelegd dat de toevoeging een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de raad in zijn besluit van 5 juni 2013 enkel is uitgegaan van zijn financiële omstandigheden in 2008 en ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn financiële omstandigheden in 2010 die door een faillissement sterk waren gewijzigd. De raad heeft derhalve de hercontrole onjuist uitgevoerd. Hij had in bezwaar bijstand van een advocaat nodig om aan te voeren dat de hercontrole onrechtmatig was en te bewerkstelligen dat de raad zijn financiële situatie in 2010 in zijn beoordeling zou betrekken.
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de vraag aan de orde is of het maken van bezwaar tegen het besluit van 5 juni 2013 aan [appellant] kon worden overgelaten, al dan niet met behulp van derden. [appellant] hoefde in zijn bezwaar niet meer naar voren te brengen dan dat zijn financiële situatie in 2010 was gewijzigd en dat daarmee rekening gehouden moest worden. Dit betoog is van feitelijke aard en vereist geen juridische bijstand. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het maken van bezwaar tegen het besluit van 5 juni 2013 zo eenvoudig was, dat [appellant] geacht kon worden dat zelf, al dan niet met behulp van derden, te doen. Dat er voor [appellant] geen andere voorziening met betrekking tot rechtsbijstand voorhanden was, wat daarvan ook zij, maakt niet dat de raad om die reden een toevoeging had moeten verstrekken. [appellant] had ook andere personen van wie de werkzaamheden niet binnen de werkingssfeer van deze wet vallen om hulp kunnen vragen.
4. Het betoog van [appellant] dat de raad willekeurig handelt, omdat hij voor het maken van bezwaar tegen besluiten van andere bestuursorganen wel toevoegingen verstrekt, faalt, nu daarmee niet is gegeven dat de raad in vergelijkbare zaken, waarin geen juridische bijstand is vereist, toch toevoegingen verstrekt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2014
362.