ECLI:NL:RVS:2014:3244

Raad van State

Datum uitspraak
18 augustus 2014
Publicatiedatum
27 augustus 2014
Zaaknummer
201401672/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdelingen tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vreemdelingen, mede voor hun minderjarige kinderen, tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Assen, van 29 januari 2014. De vreemdelingen hadden aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de minister voor Immigratie en Asiel bij besluiten van 15 september 2011 zijn afgewezen. De rechtbank verklaarde de beroepen van de vreemdelingen ongegrond, waarna zij in hoger beroep gingen.

De vreemdelingen voerden in hun hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte hun beroep op verwestersing van hun dochter en hun bekering niet had betrokken bij de behandeling van hun beroepen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat deze nieuwe asielmotieven niet konden worden betrokken bij de beoordeling van de beroepen, aangezien deze niet eerder in de bestuurlijke fase waren aangevoerd. De vreemdelingen kunnen deze argumenten wel aanvoeren in een nieuwe aanvraag voor een verblijfsvergunning.

De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep kennelijk ongegrond was en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 18 augustus 2014.

Uitspraak

201401672/1/V2.
Datum uitspraak: 18 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdelingen], mede voor hun minderjarige kinderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Assen, van 29 januari 2014 in zaken nrs. 11/32856 en 11/32857 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 15 september 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 29 januari 2014 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de vierde grief klagen de vreemdelingen dat de rechtbank ten onrechte hun beroep op verwestersing van hun dochter en hun bekering niet bij de behandeling van hun beroepen heeft betrokken, nu artikel 83 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) geen betrekking heeft op nieuwe asielmotieven.
1.1. Hetgeen de vreemdelingen in beroep over verwestersing van hun dochter en over hun bekering naar voren hebben gebracht, houdt geen verband met hetgeen zij in de bestuurlijke fase aan hun aanvragen ten grondslag hebben gelegd. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat zij in zoverre een nieuw asielmotief hebben aangevoerd dat niet bij de beoordeling van de beroepen in deze procedure kan worden betrokken (zie de uitspraak van de Afdeling van 21 juni 2013 in zaak nr. 201202422/1/V1). De vreemdelingen kunnen dit ten grondslag leggen aan een andere aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning.
2. Hetgeen voor het overige in het hogerberoepschrift is aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Ahmady-Pikart
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2014
638.