ECLI:NL:RVS:2014:3213

Raad van State

Datum uitspraak
27 augustus 2014
Publicatiedatum
27 augustus 2014
Zaaknummer
201310732/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buiten behandelingstelling aanvraag vergunning Natuurbeschermingswet 1998 voor geitenhouderij

In deze zaak heeft de Raad van State op 27 augustus 2014 uitspraak gedaan over het beroep van [appellante] tegen de beslissing van het college van gedeputeerde staten van Overijssel om haar aanvraag voor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 buiten behandeling te stellen. De aanvraag betrof de uitbreiding en exploitatie van een geitenhouderij aan de [locatie] te Ambt Delden. Het college had de aanvraag buiten behandeling gelaten omdat [appellante] niet tijdig de benodigde salderingsgegevens had aangeleverd.

De aanvraag was op 25 juni 2012 ingediend, maar het college had [appellante] op 6 juli 2012 een termijn gegeven om de aanvraag aan te vullen. Ondanks dat [appellante] een deel van de gevraagde gegevens had aangeleverd, was het college van mening dat de aanvraag niet compleet was en heeft deze op 9 oktober 2012 buiten behandeling gesteld. Het bezwaar dat [appellante] hiertegen indiende, werd ongegrond verklaard.

In beroep stelde [appellante] dat de termijn voor het aanleveren van de salderingsgegevens onredelijk kort was. Het college verdedigde zich door te stellen dat de termijn van 12 weken voldoende was en dat het niet de bedoeling was om aanvragers de gelegenheid te geven een onvolledige aanvraag in te dienen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de geboden hersteltermijn niet onredelijk kort was en dat er geen aanleiding was om deze te verlengen.

De Afdeling concludeerde dat [appellante] niet aannemelijk had gemaakt dat het onmogelijk was om de gegevens binnen de gestelde termijn aan te leveren. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201310732/1/R2.
Datum uitspraak: 27 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Ambt Delden, gemeente Hof van Twente,
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2012 heeft het college de aanvraag van [appellante] om een vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) voor het uitbreiden en exploiteren van een geitenhouderij aan de [locatie] te Ambt Delden, buiten behandeling gelaten.
Bij besluit van 17 oktober 2013 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 augustus 2014, waar het college vertegenwoordigd door H.G. Bos en R. van Leeuwen, beiden werkzaam bij de provincie, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Ingevolge artikel 4:5 van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
b. [..]
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
2. [appellante] heeft op 25 juni 2012, door het college ontvangen op 27 juni 2012, een aanvraag om een vergunning krachtens de Nbw 1998 ingediend voor het uitbreiden en exploiteren van een geitenhouderij met 3000 melkgeiten, 2650 opfokgeiten en 5 zoogkoeien. Bij deze aanvraag heeft [appellante] vermeld dat de benodigde salderingsgegevens ontbreken en dat zij nader overleg wil over de termijn waarbinnen deze alsnog kunnen worden overgelegd.
Bij brief van 6 juli 2012 heeft het college [appellante] in de gelegenheid gesteld om haar aanvraag voor 28 september 2012 aan te vullen met de gegevens die in die brief staan vermeld. In deze brief is vermeld dat de aanvraag buiten behandeling kan worden gelaten als de aanvraag niet tijdig wordt aangevuld.
[appellante] heeft een deel van de gevraagde gegevens bij brief van 11 september 2012 aangeleverd. [appellante] heeft in die brief vermeld dat zij niet in staat is voor 28 september 2012 de gevraagde salderingsgegevens te overleggen en heeft gevraagd de termijn voor het aanvullen van de aanvraag te verlengen.
Bij brief van 27 september 2012, verzonden 1 oktober 2012, heeft het college meegedeeld dat het geen aanleiding ziet de hersteltermijn te verlengen. Vervolgens heeft het bij besluit van 9 oktober 2012 de aanvraag buiten behandeling gesteld. Het hiertegen ingediende bezwaar is ongegrond verklaard.
3. [appellante] stelt in beroep dat het college de aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gelaten, omdat de door het college geboden termijn voor het aanvullen van de aanvraag onredelijk kort was, met name voor de aan te leveren salderingsgegevens. [appellante] stelt dat zij destijds concreet en volop bezig was de benodigde salderingsgegevens te verkrijgen. Het college had volgens [appellante] moeten onderkennen dat dergelijke gegevens onmogelijk binnen de gestelde termijn aangeleverd konden worden en had daarin aanleiding moeten zien de termijn voor het aanvullen van de aanvraag te verlengen.
4. Het college stelt zich op het standpunt dat een termijn van 12 weken voor de aanvulling van de aanvraag voldoende is. De hersteltermijn van artikel 4:5 van de Awb heeft volgens het college niet de bedoeling om aanvragers de gelegenheid te geven een onvolledige aanvraag in te dienen, maar om te verhinderen dat een onvolledige aanvraag meteen buiten behandeling wordt gesteld.
Ter zitting heeft het college toegelicht dat het bij het bepalen van de lengte van de geboden termijn voor de aanvulling van de aanvraag rekening houdt met de aard van de aan te leveren gegevens.
5. De Afdeling is van oordeel dat een hersteltermijn als hier aan de orde afgestemd moet zijn op de aard en de omvang van de gevraagde gegevens en bescheiden (vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 oktober 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG1395, www.rechtspraak.nl). De lengte van die termijn dient zodanig te zijn dat een aanvrager in beginsel in staat kan worden geacht alle gevraagde gegevens en bescheiden voor de afloop van de hersteltermijn aan het bestuursorgaan aan te leveren.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellante] de gevraagde salderingsgegevens niet voor 28 september 2012 heeft overgelegd. Tussen partijen is evenmin in geschil dat deze gegevens nodig zijn voor een juiste beoordeling van de aanvraag.
7. De Afdeling is met het college van oordeel dat de aan [appellante] geboden hersteltermijn van 12 weken na ontvangst van de aanvraag, gelet op de aard van gegevens die zij alsnog diende te overleggen, niet onredelijk kort is en dat er geen aanleiding bestond deze termijn te verlengen. Zij betrekt daarbij dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het aanleveren van de salderingsgegevens binnen de gestelde termijn onmogelijk was. Het feit dat het [appellante] niet is gelukt de gegevens binnen 12 weken aan te leveren betekent niet dat haar een onredelijk korte hersteltermijn is geboden.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Koeman w.g. Verbeek
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2014
388.