201309399/1/A3.
Datum uitspraak: 27 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Heerlen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 3 september 2013 in zaak nr. 13/298 in het geding tussen:
[appellante]
en
de burgemeester van Heerlen.
Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2012 heeft de burgemeester [appellante] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan de [locatie] te Heerlen met ingang van 24 oktober 2012 te sluiten voor de duur van twaalf maanden.
Bij besluit van 18 december 2012 heeft de burgemeester het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 september 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2014, waar [appellante] en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.A.L. Devoi en mr. H.J.A. Bertholet, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
In lijst I worden harddrugs vermeld, waaronder cocaïne. In lijst II worden softdrugs vermeld, waaronder hennep.
Ter uitvoering van de bevoegdheid, neergelegd in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, heeft de burgemeester het 'Handhavingsbeleid drugs en overige (woon)overlast' (hierna: het Handhavingsbeleid) vastgesteld. Volgens dit beleid wordt bij constatering van verkoop, aflevering, verstrekking of daartoe aanwezig hebben van harddrugs vanuit een locatie die onder het bereik van artikel 13b van de Opiumwet valt, deze locatie zonder waarschuwing voor de duur van twaalf maanden gesloten.
2. De burgemeester heeft aan de last tot sluiting van de woning aan de [locatie] te Heerlen een mutatierapport van 22 augustus 2012 en een rapport van 25 augustus 2012 van de regiopolitie Zuid-Limburg ten grondslag gelegd. Uit deze rapporten volgt dat bij een onderzoek in de woning op 21 augustus 2012 0,1 gram cocaïne en 4 gram hennep is aangetroffen en dat voorafgaand aan dit onderzoek een man, genaamd [persoon], is aangehouden, die vlak daarvoor de woning had verlaten. De burgemeester heeft in aanmerking genomen dat [persoon] volgens de rapporten in het bezit was van 0,4 gram cocaïne en ten overstaan van de verbalisanten heeft verklaard de cocaïne vlak daarvoor in de woning en van [echtgenoot], de toenmalige echtgenoot van [appellante], te hebben gekocht, vooraf contact met [echtgenoot] te hebben opgenomen om een afspraak voor deze verkoop te maken en in de drie voorafgaande maanden vier of vijf keer eerder drugs bij [echtgenoot] in de woning te hebben gekocht.
3. De rechtbank heeft overwogen dat zij geen aanleiding ziet te twijfelen aan de verklaring van [persoon] dat hij de cocaïne in de woning heeft gekocht. De rechtbank heeft gelet hierop geoordeeld dat de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat vanuit de woning verdovende middelen zijn verkocht. De omstandigheid dat de hoeveelheid verkochte verdovende middelen minder is dan de 0,5 gram die als geringe hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt, maakt dit volgens de rechtbank niet anders omdat deze hoeveelheid niet voor eigen gebruik in de woning voorhanden is geweest. Volgens de rechtbank was de burgemeester bevoegd tot het opleggen van een last tot sluiting van de woning. De rechtbank heeft sluiting van de woning voor de duur van twaalf maanden niet disproportioneel geacht gelet op het doel van de sluiting, te weten het doorbreken van de loop naar de woning en het doorbreken van de bekendheid van de woning als pand waar harddrugs kunnen worden gekocht. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de door [appellante] aangevoerde omstandigheden geen omstandigheden zijn op grond waarvan moet worden geoordeeld dat handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van handhavend optreden behoort te worden afgezien.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank er ten onrechte van uit gaat dat artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is overtreden. Zij betwist dat op 21 augustus 2012 harddrugs in de woning zijn aangetroffen en wijst erop dat toen ook geen gripzakjes, versnijdingsmiddel of andere hulpmiddelen die op de verkoop van drugs wijzen, zijn gevonden. [appellante] voert aan dat, als al moet worden aangenomen dat in de woning cocaïne aanwezig was, het om een zodanig geringe hoeveelheid ging dat moet worden aangenomen dat [echtgenoot] deze voor eigen gebruik voorhanden had. Verder betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om te twijfelen aan de juistheid van de op 21 augustus 2012 door [persoon] afgelegde verklaring dat hij de cocaïne in de woning heeft gekocht. Zij wijst erop dat [persoon], eerder die dag en naderhand - op 9 november 2012 - heeft verklaard dat hij de cocaïne op het station in Maastricht heeft gekocht.
4.1. Het mutatierapport van 22 augustus 2012 en het rapport van 25 augustus 2012 zijn opgesteld door daartoe opgeleide politieambtenaren, zodat in beginsel van de juistheid van de daarin opgenomen feiten en omstandigheden mag worden uitgegaan. In de rapporten staat vermeld dat op 21 augustus 2012 bij fouillering van [echtgenoot] in de woning 0,1 gram cocaïne en 4 gram hennep zijn aangetroffen. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan de juistheid daarvan te twijfelen. De omstandigheid dat in de brief van de Officier van Justitie van 27 mei 2013, waarin staat dat de strafzaak tegen [echtgenoot] is geseponeerd, alleen melding wordt gemaakt van de aangetroffen hennep en niet van de cocaïne, maakt dit niet anders, reeds omdat met deze brief niet is beoogd de feiten van het onderzoek op 21 augustus 2012 weer te geven.
4.2. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2013 in zaak nr. 201300425/1/A3 (www.raadvanstate.nl), kan de hoeveelheid van de in een pand aanwezige drugs indiceren dat deze voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn en derhalve dat artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet van toepassing is, waarbij in redelijkheid kan worden aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria. Volgens die criteria worden een hoeveelheid harddrugs van maximaal 0,5 gram en een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram als hoeveelheden voor eigen gebruik aangemerkt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 februari 2014 in zaak nr. 201303043/1/A3; www.raadvanstate.nl) is evenwel niet uitgesloten dat een hoeveelheid drugs in een pand die volgens de criteria van het openbaar ministerie als een hoeveelheid voor eigen gebruik moet worden aangemerkt, bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking. Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot uitbreiding van de werkingssfeer van artikel 13b van de Opiumwet naar woningen (Kamerstukken II 2005/2006, 30 515, nr. 3, blz. 10) is opgemerkt, wordt met de uitdrukking "daartoe aanwezig is" in artikel 13b van de Opiumwet gedoeld op de aanwezigheid van verdovende middelen, ongeacht de hoeveelheid, die gebruikt wordt of bestemd is voor de verkoop, aflevering of verstrekking daarvan.
4.3. De in de woning aan de [locatie] te Heerlen aangetroffen drugs moeten naar hun hoeveelheid in beginsel als bestemd voor eigen gebruik worden beschouwd. Anders dan de rechtbank, is de Afdeling van oordeel dat de burgemeester niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze drugs desondanks bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. Daarbij is van belang dat [persoon] hierover wisselende verklaringen heeft afgelegd. Tegenover de verklaring van [persoon] dat hij de 0,4 gram cocaïne die bij hem is aangetroffen in de woning heeft gekocht, staat het mutatierapport van 22 augustus 2012. Uit dat rapport volgt dat [persoon] nog voor het afleggen van deze verklaring, maar na het geven van de cautie, heeft verklaard dat hij de bij hem aangetroffen cocaïne in Maastricht op het station heeft gekocht. In de door [appellante] overgelegde brief van 9 november 2012 heeft [persoon] deze als eerste door hem gegeven verklaring herhaald en verklaard dat hij bij zijn bezoek aan de woning op 21 augustus 2012 een gebruikershoeveelheid hennep aan [echtgenoot] heeft gegeven. Niet kan worden uitgesloten dat laatstgenoemde verklaring van [persoon], waaruit volgt dat hij de bij hem aangetroffen cocaïne niet in de woning heeft gekocht en dat [echtgenoot] afnemer van de gebruikshoeveelheid hennep was, juist is. Overigens is niet gebleken van andere feiten en omstandigheden op grond waarvan de burgemeester aannemelijk heeft kunnen achten dat in de woning drugs werden verkocht, afgeleverd of verstrekt. In dat kader is van belang dat de politie de woning in observatie heeft genomen, maar dat dit behoudens de aanhouding van [persoon] geen aanwijzingen van dealen heeft opgeleverd.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat de burgemeester in dit geval bevoegd was tot sluiting van de woning over te gaan.
5. Het hoger beroep is gegrond. Hetgeen [appellante] overigens heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking meer. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 18 december 2012 van de burgemeester alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet voor vernietiging in aanmerking. Nu het besluit van 16 oktober 2012 hetzelfde gebrek bevat, zal de Afdeling dit besluit herroepen.
6. De burgemeester dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Limburg van 3 september 2013 in zaak nr. 13/298;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de burgemeester van Heerlen van 18 december 2012, kenmerk 31003/20121169-A/JD;
V. herroept het besluit van 16 oktober 2012, kenmerk 35020/4722;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt de burgemeester van Heerlen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1948,00 (zegge: negentienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de burgemeester van Heerlen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 399,00 (zegge: driehonderdnegenennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Binnema
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2014
589.