ECLI:NL:RVS:2014:3193

Raad van State

Datum uitspraak
27 augustus 2014
Publicatiedatum
27 augustus 2014
Zaaknummer
201308174/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om verwijdering van politiegegevens op grond van de Wet politiegegevens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 6 augustus 2013 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. Het hoger beroep is ingesteld tegen de afwijzing van een verzoek van [appellante] door de korpschef van politie, gedaan op 11 maart 2013, om bepaalde politiegegevens te verwijderen op basis van de Wet politiegegevens (Wpg). De rechtbank had geoordeeld dat de gegevens inmiddels uit het politiesysteem waren verwijderd en dat [appellante] daarom geen belang meer had bij een oordeel over haar verzoek.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 19 juni 2014 behandeld. Tijdens deze zitting waren zowel [appellante] als de korpschef vertegenwoordigd. De Afdeling overweegt dat de korpschef zich op het standpunt heeft gesteld dat de gegevens ten tijde van het verzoek al waren verwijderd en dat deze niet aan derden zijn verstrekt. De rechtbank heeft dit standpunt onderschreven en geconcludeerd dat er geen aanleiding was om de mededeling te doen aan derden, zoals door [appellante] was verzocht.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. De Afdeling stelt vast dat de gegevens reeds op grond van de wet waren verwijderd en dat er geen verplichting bestond om derden te informeren over deze verwijdering. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de mededeling aan derden niet aan de orde is, omdat de gegevens niet op verzoek van [appellante] zijn verwijderd, maar op basis van een wettelijke verplichting. De Afdeling komt tot de conclusie dat het hoger beroep van [appellante] faalt en bevestigt de eerdere uitspraak zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201308174/1/A3.
Datum uitspraak: 27 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 6 augustus 2013 in zaak nr. 13/2732 in het geding tussen:
[appellante]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 11 maart 2013 heeft de korpschef een verzoek van [appellante] op grond van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) afgewezen.
Bij uitspraak van 6 augustus 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2014, waar [appellante] en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. F.F.M.J. van den Einden, werkzaam bij de politie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg wordt in deze wet en de daarop rustende bepalingen onder politiegegeven verstaan: elk persoonsgegeven dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt verwerkt.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, kunnen politiegegevens worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak gedurende een periode van één jaar na de datum van de eerste verwerking.
Ingevolge het zesde lid worden politiegegevens die zijn verwerkt op grond van het eerste lid, vernietigd zodra zij niet langer noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de dagelijkse politietaak en worden zij in ieder geval uiterlijk vijf jaar na de datum van eerste verwerking verwijderd.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, worden de ingevolge artikel 8, zesde lid, verwijderde politiegegevens gedurende een termijn van vijf jaar bewaard ten behoeve van verwerking met het oog op de afhandeling van klachten en de verantwoording van verrichtingen en vervolgens vernietigd.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, kan een ieder over wiens persoon politiegegevens worden verwerkt de verantwoordelijke schriftelijk verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn, dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, geldt een beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 28 als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, doet, indien de verantwoordelijke politiegegevens heeft verbeterd, aangevuld, verwijderd of afgeschermd, hij aan de personen of instanties aan wie in het jaar voorafgaand aan het verzoek en in de sinds dat verzoek verstreken periode de betrokken politiegegevens zijn verstrekt, zo spoedig mogelijk mededeling van deze verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming, tenzij dit onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning vergt.
Ingevolge het tweede lid deelt de verantwoordelijke aan de verzoeker en voor zover van toepassing aan de wettelijk vertegenwoordiger desgevraagd mede aan wie hij mededeling heeft gedaan.
2. Bij brief van 19 februari 2013 heeft [appellante] op grond van artikel 28 van de Wpg verzocht om alle mutaties uit 2002 of die betrekking hebben op dat jaar en op een latere datum, tussen 2006 en 2008, zijn gemuteerd, te verwijderen. Tevens heeft zij verzocht om verwijdering van mutatie [..-……]. Deze mutaties bevatten onjuistheden, aldus [appellante].
Voorts heeft zij de korpschef verzocht om derden aan wie deze gegevens zijn verstrekt er van op de hoogte te stellen dat deze onjuistheden bevatten.
3. De korpschef heeft zich op het standpunt gesteld dat de desbetreffende gegevens ten tijde van het verzoek reeds op grond van de wet uit het politiesysteem waren verwijderd en dat deze in het jaar voorafgaand aan dat verzoek en in de sindsdien verstreken periode ook niet aan derden zijn verstrekt.
4. De rechtbank heeft overwogen dat de bedoelde gegevens op grond van artikel 8, zesde lid, van de Wpg inmiddels uit het politiesysteem zijn verwijderd en [appellante] om deze reden geen belang meer heeft bij een oordeel over het door haar gedane verzoek tot verwijdering hiervan. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat [appellante] met het door haar gestelde niet aannemelijk heeft gemaakt dat de mutaties onjuistheden bevatten en een mededeling op grond van artikel 30 van de Wpg derhalve niet aan de orde is.
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de korpschef op grond van artikel 30 van de Wpg is gehouden om derden aan wie gegevens zijn verstrekt er van op de hoogte te stellen dat deze verwijderd zijn en onjuistheden bevatten. In de gegevens zijn zowel feitelijke onjuistheden opgenomen als tendentieuze persoonlijke opvattingen, aldus [appellante].
5.1. De meest recente mutatie waarop het verzoek van [appellante] ziet, is van 7 januari 2008, alle overige mutaties dateren van vóór 2008.
Ten tijde van het verzoek waren de mutaties, op grond van de in artikel 8, zesde lid, van de Wpg opgenomen uiterlijke termijn van vijf jaar, derhalve reeds door de korpschef uit het politiesysteem verwijderd. Omdat de gegevens aldus reeds waren verwijderd, konden deze niet langer op verzoek worden verwijderd.
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 30, eerste lid, van de Wpg is met deze bepaling aangesloten bij artikel 38, eerste lid, van de Wet bescherming politiegegevens (Kamerstukken II 2005/06, 30 327, nr. 3, blz. 87). Ingevolge die bepaling is de verantwoordelijke die naar aanleiding van een verzoek op grond van artikel 36 van die wet persoonsgegevens heeft verbeterd, aangevuld, verwijderd of afgeschermd, verplicht om aan derden aan wie de gegevens daaraan voorafgaand zijn verstrekt, zo spoedig mogelijk kennis te geven van de verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming, tenzij dit onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost. Bezien in het licht hiervan, dient artikel 30, eerste lid, van de Wpg aldus te worden begrepen dat het doen van een mededeling slechts aan de orde is indien naar aanleiding van een verzoek op grond van artikel 28 van die wet gegevens zijn verbeterd, aangevuld, verwijderd of afgeschermd. In dit geval zijn de desbetreffende gegevens evenwel niet op verzoek, maar op grond van een uit de wet voortvloeiende verplichting verwijderd. Reeds om deze reden is voor de korpschef geen verplichting ontstaan tot het doen van de verzochte mededeling. De rechtbank heeft terecht, zij het op andere gronden, overwogen dat deze mededeling derhalve niet aan de orde is. Aan een oordeel over de door [appellante] gestelde onjuistheden komt de Afdeling op grond van het vorenstaande niet toe.
Het betoog faalt.
6. Voor zover [appellante] heeft betoogd dat de politie in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden heeft gehandeld door zonder enige aanleiding haar ouders te bezoeken en dit in een mutatie vast te leggen, wordt overwogen dat thans uitsluitend het oordeel van de rechtbank over het besluit van 11 maart 2013 ter beoordeling voorligt. Het betoog faalt reeds daarom.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2014
434-782.