ECLI:NL:RVS:2014:3177

Raad van State

Datum uitspraak
27 augustus 2014
Publicatiedatum
27 augustus 2014
Zaaknummer
201306314/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake handhaving tegen verloedering van percelen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 4 juni 2013, waarin het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem ongegrond werd verklaard. Het college had op 6 september 2011 geweigerd handhavend op te treden tegen de verloedering van bepaalde percelen in [plaats]. Na een bezwaarprocedure en een eerdere uitspraak van de rechtbank, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 21 januari 2014 zijn zowel [appellant] als de vertegenwoordigers van het college en de eigenares van de percelen gehoord.

Op 13 juni 2014 overleed [appellant]. De erfgenamen hebben niet aangegeven het hoger beroep te willen voortzetten. Hierdoor bestond er geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vastgesteld dat ook het beroep van rechtswege tegen het besluit van het college van 14 mei 2014, dat voortvloeide uit de eerdere uitspraak, niet-ontvankelijk is. De Afdeling heeft in haar beslissing aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak van de Raad van State op 27 augustus 2014 verklaart zowel het hoger beroep als het beroep tegen het besluit van 14 mei 2014 niet-ontvankelijk, waarmee de eerdere besluiten van het college in stand blijven.

Uitspraak

201306314/2/A1.
Datum uitspraak: 27 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], in leven laatstelijk gewoond hebbend te Gulpen, gemeente Gulpen-Wittem,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 4 juni 2013 in zaak nr. 12/1424 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem.
Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2011 heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen de verloedering van de percelen [locaties] te [plaats] (hierna: de percelen) door onder meer begroeiing, en van de zich daarop bevindende leegstaande woningen.
Bij besluit van 3 juli 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 juni 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [eigenares], eigenares van de percelen, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.C.C.M. Nadaud, advocaat te Vaals, en het college, vertegenwoordigd door A. Heijnens-Ackermans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [eigenares], vertegenwoordigd door mr. H.H.B. Lamers, advocaat te Maastricht, gehoord.
Bij tussenuitspraak van 2 april 2014 in zaak nr. 201306314/1/A1 heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het besluit van 3 juli 2012, kenmerk U.12.04216, te herstellen op een wijze als bedoeld in rechtsoverweging 6. De tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 14 mei 2014 heeft het college ter uitvoering van de tussenuitspraak het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 6 september 2011 opnieuw ongegrond verklaard.
[eigenares] heeft een zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De gemachtigde van wijlen [appellant] heeft de Afdeling bij brief van 16 juni 2014 laten weten dat [appellant] op 13 juni 2014 is overleden. De erfgenamen van [appellant] hebben niet binnen de door de Afdeling aan hen gestelde termijn aangegeven dat zij het hoger beroep willen voortzetten. Gelet hierop bestaat er geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.
2. Ook bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep van rechtswege dat, gelet op artikel 6:24, gelezen in verbinding met artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, tegen het besluit van het college van 14 mei 2014 is ontstaan, bestaat gelet op het voorgaande geen belang meer.
3. Het hoger beroep en het beroep tegen het besluit van 14 mei 2014 zijn niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem van 14 mei 2014, kenmerk U.14.02428, niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Hagen w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2014
374-619.