ECLI:NL:RVS:2014:3170

Raad van State

Datum uitspraak
12 augustus 2014
Publicatiedatum
20 augustus 2014
Zaaknummer
201405885/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • L.C.M. Wijgerde
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving bouwketen en bouwmaterialen

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 12 augustus 2014 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoeker, wonend te Guttecoven, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem, dat hem op 12 maart 2013 had gelast om een bouwketen op zijn perceel in Reijmerstok te verwijderen en de opgeslagen bouwmaterialen te verwijderen. Dit besluit werd vergezeld van een dwangsom van € 1.000,00 per week, met een maximum van € 15.000,00. Het college verklaarde het bezwaar van verzoeker ongegrond en de rechtbank Limburg bevestigde dit in haar uitspraak van 20 juni 2014. Verzoeker ging in hoger beroep en vroeg de voorzitter om een voorlopige voorziening, zodat de besluiten van het college geschorst zouden worden totdat de Afdeling uitspraak zou doen in de bodemprocedure.

Tijdens de zitting op 31 juli 2014, waar verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat, werd het verzoek behandeld. De voorzitter oordeelde dat er geen spoedeisend belang aanwezig was, omdat de dwangsom ten tijde van de zitting niet volledig was verbeurd. Ook werd er geen aanleiding gevonden om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zou blijven. De voorzitter concludeerde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden en dat de begunstigingstermijn redelijk was. Gelet op deze overwegingen werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

De beslissing werd openbaar uitgesproken op 12 augustus 2014, waarbij de voorzitter en de ambtenaar van staat aanwezig waren. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

201405885/2/A1.
Datum uitspraak: 12 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Guttecoven, gemeente Sittard-Geleen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 20 juni 2014 in zaak nr. 13/2054 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem.
Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2013 heeft het college [verzoeker] gelast de bouwketen op het perceel [locatie] te Reijmerstok, gemeente Gulpen-Wittem, geheel te verwijderen en verwijderd te houden en de opgeslagen bouwmaterialen, waaronder in ieder geval hout, stenen, dakpannen en betonelementen, te verwijderen en verwijderd te houden onder oplegging van een dwangsom van € 1.000,00 per week met een maximum van € 15.000,00.
Bij besluit van 6 juni 2013, verzonden op 13 juni 2013, heeft het college het door onder meer [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 juni 2014 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 juli 2014, waar [verzoeker], vergezeld van [gemachtigde] en bijgestaan door mr. E.H.M. Brans, advocaat te Maastricht, en het college, vertegenwoordigd door N.A.L.C. Damoiseaux en R. Driessen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de besluiten van 12 maart 2013 en 6 juni 2013 worden geschorst totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de dwangsom ten tijde van de zitting van de voorzitter niet volledig is verbeurd. Nu de voorzitter op voorhand geen aanleiding ziet voor een ander oordeel wordt spoedeisend belang aanwezig geacht.
4. Ten tijde van de behandeling van het verzoek ter zitting van de voorzitter heeft [verzoeker] nog geen aanvullende gronden in hoger beroep ingediend. In hetgeen [verzoeker] ter zitting naar voren heeft gebracht, wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Daarbij heeft de voorzitter betrokken dat in beroep door [verzoeker] niet is bestreden dat het college bevoegd is over te gaan tot handhavend optreden vanwege strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Voorts acht de voorzitter op voorhand onvoldoende aannemelijk dat het oordeel van de rechtbank dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die ertoe leiden dat het college van handhavend optreden behoort af te zien, in de bodemprocedure door de Afdeling niet zal worden gevolgd. Tevens acht de voorzitter onvoldoende aannemelijk dat het oordeel van de rechtbank dat de door het college gestelde begunstigingstermijn redelijk is, in de bodemprocedure door de Afdeling niet zal worden gevolgd. In dat verband is van belang dat bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn als uitgangspunt geldt dat deze termijn niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. In het door [verzoeker] ter zitting aangevoerde ziet de voorzitter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de begunstigingstermijn te kort is om de bouwketen te verwijderen en de bouwmaterialen elders op te slaan.
5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Wijgerde
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2014
672.