ECLI:NL:RVS:2014:3165

Raad van State

Datum uitspraak
13 augustus 2014
Publicatiedatum
20 augustus 2014
Zaaknummer
201405816/1/A2 en 201405816/2/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het hoger beroep inzake de bevordering van een leerling door het Rembrandt College

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 augustus 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en het hoger beroep van een appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante, wonend te Veenendaal, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Rembrandt College om haar zoon te bevorderen van 2 Havo-Vwo naar 3 Havo. Dit besluit was genomen op 9 juli 2013. De appellante stelde dat haar zoon ten onrechte niet was besproken tijdens de determinatievergadering en dat er geen totaaladvies door de docenten was gegeven, wat volgens haar had geleid tot een onjuiste plaatsing.

De rechtbank had zich onbevoegd verklaard om het beroep van de appellante tegen het besluit van het Rembrandt College te behandelen. De voorzitter van de Raad van State heeft in zijn overwegingen aangegeven dat er geen beletsel is om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, en dat de voorzitter niet bevoegd is om in de beoordeling van het Rembrandt College omtrent het kennen en kunnen van de leerling te treden, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzitter heeft geconcludeerd dat het hoger beroep ongegrond is en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd dient te worden. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 13 augustus 2014.

Uitspraak

201405816/1/A2 en 201405816/2/A2.
Datum uitspraak: 13 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Veenendaal,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 juli 2014 in zaak nr. 13/5364 in het geding tussen:
[appellante]
en
het Rembrandt College.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2013 heeft het Rembrandt College [zoon] bevorderd van 2 Havo-Vwo naar 3 Havo.
Bij besluit van 6 september 2013 heeft het Rembrandt College het door [appellante] daartegen ingestelde administratieve beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juli 2014 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van het daartegen ingestelde beroep kennis te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld. Voorts heeft [appellante] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal (hierna: het college) heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 juli 2014, waar [appellante] en [belanghebbende], en het college, vertegenwoordigd door R.W. Bekker, werkzaam bij de gemeente Veenendaal, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Ingevolge artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit inhoudende een beoordeling van het kennen of kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, dan wel inhoudende de vaststelling van opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor die examinering of toetsing.
3. [appellante] heeft op de zitting bij de Afdeling toegelicht dat zij met het door haar ingestelde hoger beroep beoogt te bewerkstelligen dat haar [zoon] bij aanvang van het schooljaar 2014-2015 in 4 Vwo wordt geplaatst of, indien dat niet mogelijk is, dat hij alsnog wordt geplaatst in 3 Vwo. Hiertoe heeft [appellante] betoogd dat zoon] ten onrechte niet is besproken tijdens de determinatievergadering van 23 april 2013 en er geen totaaladvies door de docenten van [zoon] is gegeven. Indien [zoon] tijdens de determinatievergadering wel besproken was geweest, had dit tot een andere uitkomst geleid dan plaatsing in 3 Havo, aldus [appellante].
4. Uit het zich in het dossier bevindende logboek van 20 augustus 2013 blijkt dat op 26 april 2013 is aangetekend dat er een Havo-advies is en de ouders van [zoon] het hiermee niet eens zijn. Verder is in dit logboek een verslag opgenomen van de overgangsvergadering van 9 juli 2013. Uiteengezet is dat [zoon] voor twee vakken - Duits en Engels - een Vwo-advies en voor de overige vakken een Havo-advies heeft gekregen. Daarbij is voorts kort gespecificeerd hoe tot dat advies is gekomen. Ten slotte is geconcludeerd dat [zoon] wordt bevorderd naar 3 Havo.
In het besluit van 6 september 2013 heeft de rector van het Rembrandt College de uitkomst van de door voormelde vergadering verrichte beoordeling van de competenties en vaardigheden van [zoon], inhoudende dat [zoon] naar 3 Havo bevorderd zal worden, onderschreven.
5. Een opdracht aan het Rembrandt College om [zoon] in het schooljaar 2014-2015 in 4 Vwo of in 3 Vwo te plaatsen, vergt dat de voorzitter treedt in de beoordeling van het Rembrandt College omtrent het kennen en kunnen van [zoon]. Gelet op artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb is de voorzitter hiertoe evenwel niet bevoegd. Ook de rechtbank heeft dat onderkend en zich terecht onbevoegd verklaard van het door [appellante] ingestelde beroep tegen het besluit van 6 september 2013 kennis te nemen.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. de Heer, griffier.
w.g. Van Altena w.g. De Heer
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2014
636.