ECLI:NL:RVS:2014:3163

Raad van State

Datum uitspraak
15 augustus 2014
Publicatiedatum
20 augustus 2014
Zaaknummer
201405158/2/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Hoef en Haag

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 15 augustus 2014 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het geding tussen verzoeker, wonend te Lopikerkapel, en de raad van de gemeente Vianen. Het verzoek volgde op het besluit van de raad van 25 maart 2014, waarbij het bestemmingsplan "Hoef en Haag" werd vastgesteld. Verzoeker en anderen hebben beroep ingesteld tegen dit besluit en vroegen de voorzitter om een voorlopige voorziening te treffen.

Tijdens de zitting op 29 juli 2014 zijn verzoeker en anderen, bijgestaan door hun advocaat en een deskundige, verschenen, evenals vertegenwoordigers van de raad en twee betrokken bedrijven. De voorzitter heeft de argumenten van verzoeker en de raad gehoord en de ingediende stukken in overweging genomen. Verzoeker betoogde dat de realisatie van 1.500 woningen in de polder Hoef en Haag hun bedrijfsvoering zou beperken, met name door geluidshinder en geurhinder van de nieuwe woningen. Verzoeker voerde aan dat de milieuzone van 100 meter onvoldoende zou zijn voor een goed woon- en leefklimaat.

De voorzitter oordeelde dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Hij concludeerde dat de raad terecht had gesteld dat de piekbelasting van geluid in de nacht niet hoger zou zijn dan 115 dB(A) en dat de door verzoeker genoemde piekbelasting van 120 dB(A) niet aannemelijk was gemaakt. Ook de vrees voor geurhinder en wateroverlast werd door de voorzitter niet gegrond bevonden. Gelet op deze overwegingen wees de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening af en stelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201405158/2/R6.
Datum uitspraak: 15 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Lopikerkapel, gemeente Lopik, en anderen,
en
de raad van de gemeente Vianen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 maart 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoef en Haag" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 juli 2014, waar [verzoeker] en anderen, bijgestaan door mr. C.A. van Kooten-de Jong, advocaat te Montfoort en D.M. Vlieger, werkzaam bij Peutz, en de raad, vertegenwoordigd door J. Ariaans, werkzaam bij de gemeente, en K. Mensinga, werkzaam bij Antea Group, zijn verschenen. Voorts zijn daar de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Bouwfonds Ontwikkeling B.V. en Am Grondbedrijf B.V., beide vertegenwoordigd door mr. R.M. Mussaeus en mr. A. Kamphuis, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nadere stukken in het geding gebracht.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in de realisatie van 1.500 woningen in de polder Hoef en Haag.
3. [verzoeker] en anderen betogen dat moet worden gevreesd dat hun aannemersbedrijf aan de [locatie 1] door de te realiseren woningen zal worden beperkt in haar bedrijfsvoering. Met verwijzing naar het in hun opdracht opgestelde rapport "Beoordeling Bestemmingsplan Hoef en Haag en Milieuonderzoek Hoef en Haag" van Peutz van 24 juni 2014 stellen zij dat een milieuzone van 100 m ontoereikend is om een goed woon- en leefklimaat te realiseren op de locatie waar nieuwe woningbouw is voorzien. Voor zover de raad stelt dat uit het rapport "Milieuhinderonderzoek Hoef en Haag" van Antea Group van 25 maart 2014 blijkt dat een milieuzone van 100 m toereikend is, voeren [verzoeker] en anderen aan dat niet van deze conclusie kan worden uitgegaan, omdat geen rekening is gehouden met een piekbelasting van 120 dB(A) in de nacht.
3.1. De raad heeft ter zitting toegelicht dat in het aan het plan ten grondslag liggende rapport "Milieuhinderonderzoek Hoef en Haag" van Anteagroup, terecht is uitgegaan van een piekbelasting van 115 dB(A) voor de nachtperiode, omdat de activiteiten die het aannemersbedrijf in de nacht verricht geen hogere piekbelasting veroorzaken. De voorzitter heeft in hetgeen [verzoeker] en anderen terzake hebben aangevoerd vooralsnog geen aanleiding kunnen vinden om dit standpunt van de raad voor onjuist te houden. In dit verband wordt opgemerkt dat [verzoeker] en anderen ter zitting aanwezig waren en zij ook ter zitting geen activiteiten hebben kunnen noemen die in de nachtperiode leiden tot piekgeluiden van meer dan 115 dB(A).
De raad heeft ter zitting bovendien toegelicht dat de door [verzoeker] en anderen aangegeven piekbelasting van 120 dB(A) bij de bestaande woningen aan de Lekdijk 26a en de Hoevenweg 21 reeds een overschrijding zou opleveren van de geluidvoorschriften die zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Indien het aannemersbedrijf van [verzoeker] en anderen in de nacht al activiteiten zou verrichten met een piekbelasting van 120 dB(A) of meer, zal daar volgens de raad handhavend tegen kunnen worden opgetreden. De voorzitter acht dit niet onjuist.
4. [verzoeker] en anderen betogen dat artikel 15, lid 15.1.2, van de planregels moet worden geschrapt. Zij vrezen dat hun aannemersbedrijf door dit artikel op enigerlei wijze zal worden benadeeld.
4.1. Ingevolge artikel 15, lid 15.1.2, van de planregels kan onder voorwaarden bij omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 15.1.1, dat in de milieuzone geen milieugevoelige functies mogen worden opgericht. Mede gezien de voorwaarden waaronder kan worden afgeweken ziet de voorzitter in hetgeen is aangevoerd door [verzoeker] en anderen geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 15, lid 15.1.2, van de planregels zou dienen te worden geschrapt in verband met door het aannemersbedrijf in verband met die regels te ondervinden nadeel.
5. [verzoeker] en anderen vrezen voor een beperking van de bedrijfsvoering van de veehouderij ter plaatse van het perceel [locatie 2], die wordt veroorzaakt door geurhinder ter plaatse van geprojecteerde woningen. Volgens [verzoeker] moet worden getwijfeld aan de juistheid van de berekende geurcontour. Hiertoe stellen zij dat in de berekening van de geurcontour voor de emissiepunthoogten van de stallen ten onrechte niet is uitgegaan van de stallen, zoals deze zijn vergund.
[verzoeker] en anderen voeren verder met verwijzing naar een onderzoeknotitie van Witteveen + Bos van 18 april 2014 aan dat de berekening van geurcontouren met behulp van het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning niet in alle gevallen consistent is.
5.1. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de geurcontour is berekend met behulp van het verspreidingsmodel V-Stacks gebied en niet, zoals [verzoeker] en anderen menen, met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. De voorzitter acht dit niet onjuist. De voorzitter stelt verder vast dat in de onderzoeknotitie van Witteveen + Bos niet is ingegaan op het verspreidingsmodel V-Stacks gebied. Gelet hierop wordt in het aangevoerde geen aanleiding gezien voor het oordeel dat in dit geval niet kan worden uitgegaan van de betrouwbaarheid van de methode waarmee de geurcontour is berekend.
De raad stelt voorts dat in het onderzoek naar geurhinder voor de te hanteren emissiepunthoogten is aangesloten bij de uitgangspunten hierover in de gebruikershandleiding V-stacks gebied. De raad stelt dat, ook indien wordt uitgegaan van de emissiepunthoogten van de stallen zoals deze daadwerkelijk zijn vergund, de conclusie overeind blijft dat de geurcontour van de veehouderij aan de [locatie 2] ruim buiten het plangebied ligt. De raad heeft dit met een berekening in een notitie van Antea Group van 22 juli 2014 nader onderbouwd. [verzoeker] en anderen hebben geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die de voorzitter aanleiding geven te twijfelen aan de stelling van de raad dat de geurcontour van de veehouderij buiten het plangebied ligt.
6. [verzoeker] en anderen vrezen dat de melkveehouderij aan de [locatie 3] als gevolg van het plan in haar bedrijfsvoering wordt beperkt.
6.1. De raad stelt dat het plan geen nadelige gevolgen zal hebben voor de melkveehouderij die is gelegen op ruim 400 m afstand van het plangebied. De voorzitter overweegt dat [verzoeker] en anderen geen omstandigheden naar voren hebben gebracht die, gegeven de afstand van 400 m, aanleiding geven die stelling in twijfel te trekken. Het betoog faalt.
7. [verzoeker] en anderen vrezen voor wateroverlast ter plaatse van hun percelen.
7.1. In de plantoelichting is aandacht besteed aan het aspect waterhuishouding. De raad stelt dat ten behoeve van het plan een waterhuishoudkundig systeem is ontworpen en dat het watersysteem van de landbouwgronden niet wijzigt. Gelet hierop stelt de raad dat de vrees van [verzoeker] en anderen voor wateroverlast niet gegrond is. De voorzitter acht het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Dit betoog faalt.
8. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Priem
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2014
646.