ECLI:NL:RVS:2014:3157

Raad van State

Datum uitspraak
12 augustus 2014
Publicatiedatum
20 augustus 2014
Zaaknummer
201404338/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • M. Priem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Buitengebied Leudal

Op 12 augustus 2014 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening in het geding tussen verzoekers, wonend in de gemeente Leudal, en de raad van de gemeente Leudal. Dit verzoek volgde op het besluit van de raad van 25 februari 2014, waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied Leudal" werd vastgesteld. Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen dit besluit en vroegen de voorzitter om een voorlopige voorziening te treffen. Tijdens de zitting op 29 juli 2014 waren verzoekers aanwezig, bijgestaan door hun advocaat M.L.M. Frantzen, terwijl de raad vertegenwoordigd was door E.J.E. Puts en P.C.W. van Doorn.

De voorzitter overwoog dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Verzoekers stelden dat zij een mondelinge zienswijze hadden ingediend, maar de raad ontkende dit. De voorzitter concludeerde dat verzoekers niet op de juiste wijze een zienswijze hadden ingediend, aangezien zij geen afspraak hadden gemaakt voor een mondelinge zienswijze en er geen verslag van een dergelijke zienswijze bestond. Dit leidde tot de conclusie dat verzoekers niet tijdig een zienswijze hadden ingediend, wat hen de mogelijkheid ontnam om beroep in te stellen tegen het bestemmingsplan.

De voorzitter oordeelde verder dat de wijziging van het bestemmingsplan hen niet in een nadeliger positie had gebracht ten opzichte van het ontwerpplan. Daarom was er geen grond voor het oordeel dat hen redelijkerwijs niet kon worden verweten dat zij niet tijdig een zienswijze hadden ingediend. Gelet op deze overwegingen wees de voorzitter het verzoek om voorlopige voorziening af en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

201404338/2/R1.
Datum uitspraak: 12 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], wonend te [woonplaats], gemeente Leudal,
en
de raad van de gemeente Leudal,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 februari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Leudal" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekers] beroep ingesteld.
[verzoekers] hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoekers] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 juli 2014, waar [verzoekers], bijgestaan door M.L.M. Frantzen, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door E.J.E. Puts en P.C.W van Doorn, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
Een belanghebbende kan ingevolge artikel 3:15, eerste lid, van de Awb bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze over het ontwerp naar voren brengen. Ingevolge artikel 3:12, derde lid, onder b en c, van de Awb wordt in de kennisgeving aangegeven wie in de gelegenheid worden gesteld om een zienswijze naar voren te brengen en op welke wijze het indienen van een zienswijze kan geschieden. [verzoekers] voeren aan een mondelinge zienswijze te hebben ingediend. Door de raad wordt dit ontkend. De kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpplan vermeldt dat voor het indienen van een mondelinge zienswijze een afspraak moet worden gemaakt. [verzoekers] hebben, zoals ter zitting is toegelicht, geen afspraak gemaakt voor het indienen van een mondelinge zienswijze. Voorts is het bestuursorgaan overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:17 van de Awb verplicht zorg te dragen voor een verslag van hetgeen in een mondelinge zienswijze naar voren is gebracht. Vast staat dat geen verslag bestaat van een door [verzoekers] ingediende mondelinge zienswijze. Bovendien is niet gebleken dat [verzoekers] bij de raad om een dergelijk verslag hebben gevraagd. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de voorzitter dat er geen sprake is geweest van een op een juiste en tijdige wijze naar voren gebrachte zienswijze door [verzoekers].
3. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
4. Het plan is op 25 februari 2014 ten opzichte van het ontwerpplan gewijzigd vastgesteld, waarbij, voor zover thans van belang, de bouwmogelijkheden op het perceel Ophoven 2a zijn beperkt. [verzoekers], woonachtig op het perceel [locatie], zijn door deze wijziging niet in een nadeliger positie komen te verkeren ten opzichte van het ontwerpplan. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat hun redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij niet tijdig een zienswijze naar voren hebben gebracht. De door [verzoekers] naar voren gebrachte omstandigheid dat de vormgeving van het bouwvlak op het achterste gedeelte van het perceel Ophoven 2a op de verbeelding afwijkt van hetgeen waartoe de raad op 25 februari 2014 heeft besloten, leidt niet tot een ander oordeel. De vormgeving van het bouwvlak op het achterste perceelsgedeelte is immers in het vastgestelde plan niet gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan, zodat [verzoekers] - wat er van hun betoog ook zij - op dit punt een zienswijze naar voren hadden moeten brengen. Gelet hierop acht de voorzitter aannemelijk dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat het beroep van [verzoekers] niet-ontvankelijk is.
5. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek af te wijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Priem
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2014
646.