201400178/1/A2.
Datum uitspraak: 20 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 19 november 2013 in zaak nr. 13/1767 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad voor rechtsbijstand (lees: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 14 november 2012 heeft de raad een verleende toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand aan [appellant] ingetrokken.
Bij besluit van 14 mei 2013 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 november 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2014, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai, werkzaam bij de raad, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt de toevoeging, tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten, met terugwerkende kracht ingetrokken, indien op het moment van de definitieve afhandeling van de zaak waarvoor die toevoeging was verleend de rechtzoekende als resultaat van die zaak een vordering met betrekking tot een geldsom ter hoogte van tenminste 50% van het heffingvrij vermogen heeft.
2. Bij besluit van 22 december 2010 heeft de raad een toevoeging verleend voor rechtsbijstand door mr. A.A. Vogelsang ten behoeve van [appellant] voor een echtscheiding met nevenvorderingen. De raad heeft deze toevoeging ingetrokken omdat het resultaat van de zaak meer bedraagt dan 50% van het heffingvrij vermogen en niet is gebleken van zwaarwegende omstandigheden die zich tegen intrekking van de toevoeging verzetten.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad terecht de verleende toevoeging heeft ingetrokken. Hij voert daartoe aan dat de inkomens- en vermogenssituatie op grond waarvan de verleende toevoeging is ingetrokken, niet het resultaat is geweest van de werkzaamheden van Vogelsang. Voorts is de boedelscheiding niet als een nevenvordering van de echtscheiding te zien, nu de boedelscheiding pas plaatsvindt na het einde van het huwelijk. De verleende toevoeging dient bovendien niet te worden ingetrokken ten laste van hem, maar ten laste van Vogelsang, nu deze de toevoegingsaanvraag niet namens hem heeft ingediend. De verstrekte toevoeging was daarnaast al gedeclareerd en de uitbetaling had al plaatsgevonden voordat het verzoek tot intrekking werd gedaan, aldus [appellant].
3.1. De aanvraag om een toevoeging moet worden geacht door Vogelsang namens [appellant] te zijn gedaan. Als [appellant] dit, zoals hij stelt, niet heeft gewild, speelt dit in de verhouding tussen hem en Vogelsang en had hij actie moeten ondernemen tot ongedaanmaking van de toevoeging zodra hij van de verlening op de hoogte was geraakt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de toevoeging is verleend voor de echtscheiding met nevenvorderingen en dat de boedelscheiding een nevenvordering is geweest, zodat de raad de boedelscheiding terecht bij de vaststelling van het resultaat van de zaak heeft betrokken. Niet in geschil is dat [appellant] als gevolg van deze boedelscheiding een vordering wegens overbedeling heeft verkregen op zijn voormalige echtgenote ter hoogte van meer dan 50% van het heffingvrij vermogen. Dat [appellant] het niet eens is met de wijze waarop Vogelsang zijn belangen heeft behartigd en dat, naar hij stelt, er geen directe relatie is tussen de verleende rechtsbijstand en de vordering wegens overbedeling, betekent niet dat die vordering niet is aan te merken als het resultaat van de zaak waarvoor de toevoeging was verleend. Artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb gaat uit van de zaak waarvoor rechtsbijstand is verleend en niet van de kwaliteit van de verleende rechtsbijstand, zodat het niet aan de raad is om een oordeel te geven over de kwaliteit van de handelingen van de rechtsbijstandverlener, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen. Dat voorts Vogelsang niet meer de advocaat van [appellant] was en de toevoeging al was gedeclareerd en uitbetaling van de vergoeding voor de verleende rechtsbijstand had plaatsgevonden, maakt niet dat de raad geen resultaatsbeoordeling meer mocht doen toen de raad door Vogelsang ervan op de hoogte was gesteld dat [appellant] een vordering had op zijn
voormalige echtgenote.
Uit het vorenoverwogene volgt dat de rechtbank terecht en op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat de raad de toevoeging terecht heeft ingetrokken.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Slump w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2014
18-680.