201404241/1/V2.
Datum uitspraak: 11 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 14 mei 2014 in zaken nrs. 14/9488 en 14/9490 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 16 april 2014 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 14 mei 2014 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de eerste grief betoogt de vreemdeling onder meer dat de voorzieningenrechter gelet op hetgeen hij over zijn seksuele gerichtheid heeft aangevoerd ten onrechte artikel 8:86, eerste lid, van de Awb heeft toegepast.
1.1. Hetgeen de vreemdeling in beroep over zijn seksuele gerichtheid naar voren heeft gebracht houdt geen verband met hetgeen hij in de bestuurlijke fase aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd. De voorzieningenrechter heeft derhalve terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 21 juni 2013 in zaak nr. 201202422/1/V1 overwogen dat hij in zoverre een nieuw asielmotief heeft aangevoerd, dat niet bij de beoordeling van het beroep in deze procedure kan worden betrokken. De vreemdeling kan dit ten grondslag leggen aan een eventueel nieuw in te dienen aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Reeds hierom faalt de grief in zoverre.
2. Hetgeen voor het overige in hoger beroep is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van staat.
w.g. Verheij w.g. Van Loon
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2014
309-691.