201402164/1/A4.
Datum uitspraak: 20 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 oktober 2013 heeft het college zijn beslissing om op 24 oktober 2013 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 30 januari 2014 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2014, waar het college, vertegenwoordigd door W.R. Liefden, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.
Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid bepaald.
3. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op donderdag 24 oktober 2013, een andere dag dan de aangewezen inzameldag, is aangetroffen ter hoogte van het [locatie 1] te Den Haag. Volgens het college is deze huisvuilzak herleidbaar tot [appellant], nu uit het rapport ‘Rapportage Afval onjuist aangeboden huisvuil - niet heterdaad’, kenmerk HAPV-W2A-13-5033, van de dienst Stadsbeheer van de gemeente Den Haag van 25 oktober 2013 blijkt dat daarin een poststuk is aangetroffen met daarop zijn naam- en adresgegevens. Naar aanleiding daarvan heeft het college zich op het standpunt gesteld dat [appellant] deze huisvuilzak in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 ter inzameling heeft aangeboden, en dat de kosten van de spoedeisende bestuursdwang gedeeltelijk op hem als overtreder kunnen worden verhaald.
4. [appellant] betoogt dat in het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften, dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, uit de enkele omstandigheid dat het rapport van 25 oktober 2013 is opgesteld door een beëdigd ambtenaar, ten onrechte wordt geconcludeerd dat de inhoud van dit rapport zonder meer juist is.
4.1. Niet in geschil is dat de op 24 oktober 2013 ter hoogte van het [locatie 1] aangetroffen huisvuilzak niet op de juiste wijze is aangeboden.
In het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften is overwogen dat het aan het besluit van 31 oktober 2013 ten grondslag liggende rapport van 25 oktober 2013 is opgemaakt door een beëdigd ambtenaar en dat wordt uitgegaan van de juistheid van hetgeen hierin is vermeld.
De beroepsgrond van [appellant] houdt slechts in dat de Adviescommissie bezwaarschriften de enkele omstandigheid dat het rapport is opgesteld door een beëdigd ambtenaar ten onrechte voldoende acht om uit te gaan van de juistheid van dit rapport. Hij voert niet aan op welke gronden het oordeel van de beëdigd ambtenaar onjuist zou zijn. Gelet hierop bestaat reeds hierom geen aanleiding voor het oordeel dat het college ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de betreffende huisvuilzak herleidbaar is tot [appellant].
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt verder dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Hij betoogt in dit verband dat hij de woonruimte aan het Prins Hendrikplein met twee anderen bewoont. Het college heeft dit volgens hem ten onrechte niet gecontroleerd in de gemeentelijke basisadministratie.
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr. 200501068/1), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden.
5.2. Het college heeft ter zitting toegelicht dat volgens de gemeentelijke basisadministratie ten tijde van de overtreding geen anderen dan [appellant] op het [locatie 2] woonachtig waren. Voor zover het betoog van [appellant] betrekking heeft op andere omwonenden in het appartementencomplex, overweegt de Afdeling dat de huisvuilzak, gelet op het daarin aangetroffen poststuk, tot hem herleidbaar is. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet degene is geweest die het na te leven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. Geen aanleiding bestaat derhalve voor het oordeel dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
Het betoog faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2014
262-684.