201301957/1/A1.
Datum uitspraak: 5 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Lage Mierde, gemeente Reusel-De Mierden,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 15 januari 2013 in zaak nr. 12/203 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden.
Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2011 heeft het college een verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen een zonder bouwvergunning op het perceel [locatie] te Lage Mierde (hierna: het perceel) opgericht bijgebouw, alsmede het gebruik daarvan, afgewezen.
Bij besluit van 7 december 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 januari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, voor zover bij dat besluit is bevestigd dat niet handhavend tegen het zonder bouwvergunning opgerichte bijgebouw wordt opgetreden, dat besluit in zoverre vernietigd en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 26 februari 2013 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar, voor zover gericht tegen de weigering handhavend tegen de zonder bouwvergunning opgerichte bergschuur op te treden, gegrond verklaard en het besluit van 26 mei 2011 in zoverre ingetrokken. Het college heeft het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Bij afzonderlijk besluit van 26 februari 2013 heeft het college aan [persoon] op straffe van een dwangsom gelast om de zonder bouwvergunning op het perceel opgerichte bergschuur binnen zes maanden te verwijderen en daarna verwijderd te houden.
Bij brieven van onderscheidenlijk 18 maart en 8 april 2013 hebben [appellant] en [persoon] tegen dit besluit beroep ingesteld.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2013, waar [appellant], bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, werkzaam bij Het Groene Schild, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Verouden, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [persoon], vertegenwoordigd door ir. J.M.G. Huijbregts, gehoord.
Overwegingen
1. Op het perceel bevinden zich onder meer twee bijgebouwen. Het voorste, gezien vanaf de Hogemierdseweg, betreft een garage/hobbyruimte, die is gebouwd krachtens een op 28 juli 1992 verleende bouwvergunning. Het achterste bestond voorheen uit twee gedeelten: een kippenhok en een bergschuur. Deze zijn later samengevoegd tot één gebouw.
2. [appellant] betoogt dat de uitspraak van de rechtbank in strijd is met de rechtszekerheid, nu de rechtbank heeft nagelaten te overwegen dat het college handhavend dient op te treden tegen het gehele achterste bijgebouw, bestaande uit de bergschuur en het kippenhok. Volgens hem heeft de rechtbank niet onderkend dat voor het kippenhok evenals de bergschuur nooit vergunning is verleend. In dit verband betoogt [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de bouwvergunning van 5 maart 1963 ten onrechte heeft aangemerkt als een bouwvergunning voor het kippenhok.
2.1. In opdracht van het college is onderzoek gedaan in de openbare registers naar de kadastrale aanduiding van het in geding zijnde perceel voor 1988 en de nummering en de eigenaar van dat perceel in 1963. Gebleken is dat dit perceel in 1963 bekend was als sectie [.], nummer [….], dat het in 1998 bekend was als sectie [.], nummer […] en thans als sectie [.], nummer [....]. Vaststaat dat de bij besluit van 5 maart 1963 verleende bouwvergunning voorziet in het vernieuwen van een gebouw bestemd als bergplaats, op het kadastrale perceel sectie [.], nummer [….]. Dit kadastrale nummer komt niet overeen met het nummer van het in geding zijnde perceel, te weten sectie [.], nummer [….], waarop de kippenschuur aanwezig is. Gelet op het vorenstaande betoogt [appellant] terecht dat de bij besluit van 5 maart 1963 verleende bouwvergunning geen betrekking heeft op de kippenschuur. Niet in geschil is dat [persoon] overigens niet beschikt over een voor die schuur vereiste vergunning. De rechtbank heeft gelet hierop niet onderkend dat het college, behalve ten aanzien van de bergschuur, ook ten aanzien van de kippenschuur bevoegd was om handhavend op te treden.
Het betoog slaagt.
3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank heeft nagelaten het besluit van het college van 7 december 2011 te vernietigen voor zover het college daarbij heeft geweigerd om handhavend op te treden tegen de kippenschuur. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van het college van 7 december 2011 in zoverre alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
4. Bij besluit van 26 februari 2013 heeft het college, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 26 mei 2011. Het college heeft het bezwaar, voor zover gericht tegen de weigering handhavend tegen de zonder bouwvergunning opgerichte bergschuur op te treden, gegrond verklaard en het besluit van 26 mei 2011 in zoverre ingetrokken. Het college heeft het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard. Bij afzonderlijk besluit van dezelfde dag heeft het college [persoon] op straffe van een dwangsom gelast om de zonder bouwvergunning op het perceel opgerichte bergschuur binnen zes maanden te verwijderen en daarna verwijderd te houden.
De besluiten van 26 februari 2013 worden, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, geacht ook voorwerp te zijn van dit geding.
5. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.1 is overwogen, is de conclusie dat het college bevoegd is om handhavend op te treden tegen het gehele achterste bijgebouw, bestaande uit de bergschuur en de kippenschuur. De afzonderlijke besluiten van het college van 26 februari 2013 komen derhalve voor vernietiging in aanmerking, nu die besluiten ten onrechte uitsluitend betrekking hebben op de bergschuur en niet op de kippenschuur. Aldus heeft het college bij besluit van 26 februari 2013 het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 26 mei 2011 ten onrechte gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard en het laatstgenoemde besluit ten onrechte slechts ingetrokken, voor zover het de bergschuur betreft. Voorts heeft het besluit tot oplegging van een last onder dwangsom aan [persoon] ten onrechte uitsluitend betrekking op de bergschuur.
Hetgeen [appellant] en [persoon] met betrekking tot deze besluiten aanvoeren, behoeft gelet op het vorenstaande geen bespreking.
6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 15 januari 2013 in zaak nr. 12/203, voor zover de rechtbank heeft nagelaten het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden van 7 december 2011 te vernietigen, voor zover het college heeft geweigerd om handhavend op te treden tegen de kippenschuur;
III. verklaart het door [appellant] bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre alsnog gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Reusel- De Mierden van 7 december 2011, voor zover het college heeft geweigerd om handhavend op te treden tegen de kippenschuur;
V. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VI. vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden van 26 februari 2013, met kenmerken: 13.00017 en 13.00019;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.805,58 (zegge: achttienhonderdvijf euro achtenvijftig cent), waarvan € 1.217,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 239,00 (zegge: tweehonderdnegenendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J. van den Berg, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van den Berg
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2014
651.