201311528/1/R1.
Datum uitspraak: 20 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Uitgeest,
en
de raad van de gemeente Uitgeest,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Assum 22a" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2014, waar [appellant] en anderen, bijgestaan door mr. K. van Driel, werkzaam bij Rechtmaat Juristen, en P.B.W. Lohschelder, en de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Markerink en B. Visser, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een woning op het perceel tussen Assum 22 en Assum 23. Het plan is vastgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2013 in zaak nr. 201205793/1/R1. In deze uitspraak is het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Wonen Zuid" vernietigd voor zover het betreft de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1" voor het perceel Assum tussen 22 en 23 en is de raad opgedragen een nieuw besluit te nemen. De voorziene woning op het perceel was eerder opgenomen in het wijzigingsplan "Assum tussen 22 en 23 te Uitgeest", vastgesteld op 4 oktober 2011, maar dit wijzigingsplan is door inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Wonen Zuid" komen te vervallen.
3. [appellant] en anderen betogen dat aan het besluit geen toereikende belangenafweging ten grondslag ligt. Hiertoe voeren zij aan dat de raad uitsluitend heeft verwezen naar de belangenafweging die in het kader van het wijzigingsplan heeft plaatsgevonden.
3.1. Anders dan [appellant] en anderen betogen, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad geen deugdelijke belangenafweging heeft verricht. Aan het plan liggen onderzoeken ten grondslag die na vaststelling van het wijzigingsplan zijn verricht, zodat niet kan worden gezegd dat de raad in het kader van de voorbereiding van het voorliggende plan heeft teruggegrepen op de afweging zoals die is gemaakt in het kader van het wijzigingsplan. De raad heeft voorts de bij het besluit betrokken belangen bij de vaststelling van het onderhavige plan opnieuw afgewogen. Dat de raad wederom tot de afweging is gekomen dat hij een woning op het perceel wenselijk acht, betekent niet dat deze afweging niet deugdelijk is. Het betoog faalt.
4. [appellant] en anderen betogen dat ten onrechte geen vooroverleg is gevoerd zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro).
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat geen toepassing is gegeven aan artikel 3.1.1 van het Bro vanwege de korte termijn die de Afdeling in haar uitspraak van 13 februari 2013 heeft gesteld voor het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan. Voorts stelt de raad dat overleg niet noodzakelijk was omdat het plan geen betrekking had op rijks- dan wel provinciaal belang. Bovendien hebben de overlegpartners reeds in het bestemmingsplan "Wonen Zuid" en in het wijzigingsplan kennis kunnen nemen van het voornemen en zijn in beide gevallen geen opmerkingen gemaakt.
4.2. Uit artikel 3.1.1 van het Bro volgt dat de raad in het kader van de bestemmingsplanprocedure verplicht is overleg te voeren met, voor zover hier van belang, die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 november 2010, in zaak nr. 200908901/1/T1/R1) volgt uit de nota van toelichting bij het Bro dat indien het duidelijk gaat om een herziening van geringe omvang dan wel van een in planologisch opzicht ondergeschikt belang, geen overleg zal hoeven plaats te vinden. Het onderhavige plan ziet op de ontwikkeling van één woning. Overwogen wordt dat, gelet op de geringe omvang van de in het plan opgenomen ontwikkeling, de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien van het plegen van overleg in de zin van artikel 3.1.1 van het Bro. Hierbij wordt tevens van belang geacht dat de overlegpartners reeds bij de voorbereiding van het bestemmingsplan "Wonen Zuid" en bij de voorbereiding van het wijzigingsplan kennis hebben kunnen nemen van de voorziene ontwikkeling en dat zij hierover geen opmerkingen hebben gemaakt. Het betoog faalt.
5. [appellant] en anderen betogen dat geen behoefte bestaat aan een extra woning. Hiertoe voeren zij aan dat veel woningen in de omgeving van het plangebied te koop staan en dat van woningnood niet is gebleken.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de stelling dat er geen woningnood is, geen reden is om ter plaatse geen woningbouw mogelijk te maken. Er is een gegadigde voor de woning, namelijk de eigenaar van het perceel die de woning zal gaan betrekken.
5.2. De raad heeft zich bij het opstellen van het onderhavige plan blijkens de plantoelichting gebaseerd op de Structuurvisie Uitgeest 2020. In de structuurvisie staat dat ruimte moet worden gevonden om nieuwe woningen te bouwen die benodigd zijn voor de eigen bevolkingsgroei en ruimte voor de extra gewenste groei om te komen tot een inwonersaantal van circa 14.000 inwoners. Hiervoor is een uitbreiding van de woningvoorraad van indicatief 500 woningen nodig. [appellant] en anderen hebben de juistheid van de structuurvisie niet betwist. Voorts staat vast dat er een gegadigde is voor de woning. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat behoefte bestaat aan de woning. Het betoog faalt.
6. [appellant] en anderen betogen dat het plan leidt tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat als gevolg van vermindering van uitzicht, daglichttoetreding en privacy. Zij betogen voorts dat het plan voorziet in te ruime bouwmogelijkheden. Hiertoe voeren zij aan dat de raad in het wijzigingsplan van 4 oktober 2011 nog een woning met een bouwvolume tot 600 m³ passend vond. Nu de mogelijkheden voor vergunningvrij bouwen door gewijzigde regelgeving zijn verruimd had de raad in het onderhavige plan een kleiner bouwvlak moeten opnemen. Voorts is in de bezonningsstudie ten onrechte geen rekening gehouden met de verruimde mogelijkheden voor vergunningvrij bouwen. [appellant] en anderen betogen tevens dat het plan leidt tot vermindering van de waarde van hun woningen. [appellant] en anderen betogen verder dat de voorziene woning niet past in de omgeving en leidt tot een aantasting van het open karakter van Assum.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de voorziene woning niet leidt tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat en dat de voorziene bouwmogelijkheden inclusief eventuele vergunningvrije bouwwerken aanvaardbaar zijn. Het bouwvlak van de voorziene woning is kleiner dan dat van de aangrenzende woningen. De raad ziet geen aanleiding het bouwvlak te verkleinen enkel vanwege de mogelijkheid dat vergunningvrij op het perceel kan worden gebouwd. Wat betreft het aspect daglichttoetreding stelt de raad zich op basis van de uitkomsten van de bezonningsstudie op het standpunt dat de voorziene woning niet leidt tot een onevenredige afname van lichttoetreding op de omliggende woningen. Volgens de raad zou het meenemen van vergunningvrije bouwwerken in de bezonningsstudie niet tot andere conclusies met betrekking tot de aanvaardbaarheid hebben geleid, omdat deze bouwwerken vanwege hun geringe hoogte niet voor extra schaduwwerking zorgen. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat hij de voorziene woning passend vindt in de omgeving. Hiertoe voert hij aan dat Assum zich kenmerkt door kavels met diverse breedten doordat in de loop der jaren inbreidingen hebben plaatsgevonden.
6.2. Anders dan [appellant] en anderen betogen heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het uitzicht en de privacy van de omwonenden niet ernstig zal worden aangetast als gevolg van de voorziene woning. [appellant] en anderen stellen weliswaar terecht dat de voorziene woning tot gevolg zal hebben dat op hun percelen sprake zal zijn van enige afname van uitzicht, privacy en daglichttoetreding. De raad heeft aan deze omstandigheid evenwel in redelijkheid geen doorslaggevend gewicht toegekend. De raad heeft hierbij van belang kunnen achten dat geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat. Voorts heeft de raad van belang kunnen achten dat uit de verrichte bezonningsstudie volgt dat de voorziene woning leidt tot enige schaduwwerking op de naastgelegen percelen, maar dat deze beperkt is. Hoewel [appellant] en anderen terecht stellen dat in de bezonningsstudie geen rekening is gehouden met eventuele vergunningsvrije bouwwerken, leidt dit niet tot een ander oordeel. Zoals de raad terecht stelt zijn de mogelijkheden tot het oprichten van dergelijke gebouwen relatief beperkt ten opzichte van de voorziene woning, zodat deze bouwwerken niet tot aanzienlijk meer schaduwwerking leiden dan waarvan in de bezonningsstudie is uitgegaan.
Voorts wordt overwogen dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de omvang van het bouwvlak aanvaardbaar is. Hierbij heeft de raad van belang kunnen achten dat het bouwvlak relatief klein is vergeleken met de omliggende woningen. Voorts heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat de mogelijkheden om vergunningvrije bouwwerken op te richten niet zodanig zijn dat dit zal kunnen leiden tot een volume aan bouwwerken dat vanuit een ruimtelijk oogpunt onaanvaardbaar zou zijn.
De raad heeft zich verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene woning passend is in de omgeving. Hierbij heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat in Assum woningen met een vergelijkbare omvang zijn gelegen en dat op meerdere locaties sprake is van bebouwing die relatief dicht op elkaar is gelegen.
Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [appellant] en anderen betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Het betoog faalt.
7. [appellant] en anderen betogen dat het plan ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid om aan de eigen parkeerbehoefte op het perceel te voldoen. Hiertoe voeren zij aan dat in het plan twee achter elkaar gelegen parkeerplaatsen zijn opgenomen, waardoor de achterste plaats niet bereikbaar is. Voorts voeren zij aan dat de parkeerplaatsen zich blijkens de tekening in de Nota van zienswijzen binnen de bestemming "Tuin" bevinden, waar parkeren niet is toegestaan. [appellant] en anderen vrezen verder dat, wanneer niet in de tuin mag worden geparkeerd, aan de zijkant van de woning zal worden geparkeerd, direct naast het raam van de woning op Assum 23.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat er voldoende parkeergelegenheid is, ongeacht het feit dat één van de parkeerplaatsen niet direct bereikbaar is. Aan de parkeernorm van 1,5 parkeerplaatsen die volgt uit de parkeerbeleidsnota van Uitgeest wordt voldaan. De tekening in de Nota van zienswijzen waarop de parkeerplaatsen gedeeltelijk in de voortuin worden weergegeven is indicatief. Los van de vraag of parkeren in de tuin is toegestaan, is er op het perceel voldoende ruimte om twee parkeerplaatsen te realiseren.
7.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Tuin" aangewezen gronden bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden onder meer bestemd voor parkeervoorzieningen.
7.3. [appellant] en anderen betogen terecht dat ingevolge de planregels parkeren binnen de bestemming "Tuin" niet is toegestaan. Anders dan [appellant] en anderen betogen, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat binnen de bestemming "Wonen" op het perceel voldoende ruimte is om te voldoen aan de parkeernorm van 1,5 parkeerplaatsen. In de omstandigheid dat het plan het mogelijk maakt dat voor het raam aan de zijkant van de woning op Assum 23 wordt geparkeerd, wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Hierbij heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat. Het betoog faalt.
8. [appellant] en anderen betogen dat de economische uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende is verzekerd. Hiertoe voeren zij aan dat de kosten van planschade niet inzichtelijk zijn gemaakt en voorts dat de verhaalsmogelijkheden op de initiatiefnemer onvoldoende zijn gewaarborgd.
8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat eventueel verhaal van kosten uit planschade zijn gewaarborgd door middel van een planschadeovereenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelaar. Vanwege de omvang van de ontwikkeling en de daarbij te verwachten planschade, heeft de raad een planschaderisicoanalyse niet nodig geacht. De ontwikkelaar heeft aangegeven over voldoende middelen te beschikken om eventuele planschade te kunnen vergoeden.
8.2. De raad dient bij het vaststellen van een bestemmingsplan de economische uitvoerbaarheid hiervan te beoordelen. In dit kader dient hij te beoordelen of op voorhand in redelijkheid moet worden ingezien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode. Het plan voorziet slechts in één woning. Gelet op deze beperkte ontwikkeling en nu de raad hierover met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst heeft gesloten, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet uitvoerbaar is. Het betoog faalt.
9. [appellant] en anderen betogen dat het plan ertoe zal leiden dat de melkrundveehouderij van [appellant] wordt beperkt in zijn bedrijfsvoering.
9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat [appellant] niet zal worden beperkt in zijn bedrijfsvoering als gevolg van de voorziene woning. In dat verband wijst de raad erop dat [appellant] reeds rekening heeft te houden met de woning op Assum 23, die dichterbij is gelegen dan de voorziene woning.
9.2. De melkrundveehouderij van [appellant] is op een afstand van ongeveer 75 m van de voorziene woning gelegen. Op ongeveer 50 m afstand van de melkrundveehouderij ligt de woning op Assum 23. Gelet hierop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] door het plan niet verder in zijn bedrijfsvoering zal worden beperkt nu hij reeds met de woning op Assum 23 rekening heeft te houden. Het betoog faalt.
10. [appellant] en anderen betogen dat ter plaatse van de voorziene woning geen sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat vanwege geuroverlast veroorzaakt door de melkrundveehouderij van [appellant]. Hiertoe voeren zij aan dat het plan niet voldoet aan de richtafstand van 100 m voor geurgevoelige objecten op grond van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uitgegeven brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure).
Voorts voeren [appellant] en anderen aan dat de geurbelasting op de voorziene woning onjuist is berekend. Volgens [appellant] en anderen is de achtergrondbelasting ten onrechte niet met V-stacks gebied berekend, is niet van de maximale planologische mogelijkheden van de melkrundveehouderij van [appellant] uitgegaan, is voor de stallen op [locatie 1 en 2] van verkeerde emissiepunthoogtes uitgegaan, is de Handreiking geurhinder en veehouderij ten onrechte niet toegepast en is van een verkeerde omvang van de mestopslag op het perceel van [appellant] uitgegaan.
10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat ter plaatse van de voorziene woning een goed woon- en leefklimaat is verzekerd. Hiertoe voert hij aan dat Assum kan worden getypeerd als een gemengd gebied zodat een richtafstand van 50 m geldt. Vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid heeft de raad voorts geuronderzoeken laten verrichten. De raad stelt zich op het standpunt dat hij ook op basis van de berekende geurbelasting tot de conclusie is gekomen dat een goed woon- en leefklimaat kan worden verzekerd.
10.2. Op grond van de VNG-brochure geldt voor het omgevingstype rustige woonwijk een richtafstand van 100 m voor geurgevoelige objecten. Voor het omgevingstype gemengd gebied geldt een richtafstand van 50 m. In de VNG-brochure wordt een rustige woonwijk omschreven als een wijk waar, afgezien van wijkgebonden voorzieningen, vrijwel geen andere functies als bedrijven of kantoren voorkomen. Een gemengd gebied is een gebied waar naast wonen ook functies als winkels, horeca, kleine bedrijven of agrarische bedrijvigheid te vinden zijn. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.
10.3. In het rapport 'Nadere motivering aanvaardbaar woon- en leefklimaat Assum 22a' van 30 augustus 2012, staat dat de milieudienst IJmond in opdracht van de gemeente onderzoek heeft verricht naar de geurbelasting op de voorziene woning. Volgens het rapport is berekend dat deze geurbelasting 3,5 odeur units betreft. De milieudienst heeft op 22 augustus 2013 aanvullend onderzoek gedaan, waarin de achtergrondbelasting van de bedrijven op [locatie 1 en 2] is meegenomen in de geurberekening. Op basis hiervan is de geurbelasting op de voorziene woning gecorrigeerd naar 3,9 odour units.
10.4. Assum is een oude smalle dijkweg die ligt op de overgang van de kern naar het agrarisch buitengebied van Uitgeest. De op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing vormt geen samenhangende structuur. Voorts komt op Assum agrarische bedrijvigheid voor, waaronder de melkrundveehouderij van [appellant] op [locatie 3] en de agrarische bedrijven op [locatie 1 en 2]. Gelet hierop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het plangebied is gelegen in een gemengd gebied zodat een richtafstand van 50 m voor geurgevoelige objecten mag worden gehanteerd. Nu de voorziene woning op ongeveer 75 m afstand is gelegen van de melkrundveehouderij van [appellant] wordt voldaan aan de richtafstand. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake zal zijn van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woning als gevolg van de melkrundveehouderij van [appellant].
Voorts wordt in aanmerking genomen dat de raad op grond van de geuronderzoeken heeft geconcludeerd dat de geurbelasting ter plaatse van de voorziene woning 3,9 odour units bedraagt. [appellant] en anderen hebben kritische kanttekeningen geplaatst bij de onderzoeken, maar deze bieden geen aanleiding voor het oordeel dat niet van de uitkomsten kan worden uitgegaan. De raad heeft bij nader stuk onderbouwd dat de door [appellant] en anderen gewenste berekeningsmethode met V-stacks gebied en andere emissiepunthoogtes leidt tot een lagere achtergrondbelasting ter plaatse van de voorziene woning. De raad heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat in de geuronderzoeken is uitgegaan van een 'worst case'-scenario, door voor de paarden, melkkoeien en overig rundvee ouder dan 2 jaar de hoogste emissiefactor te hanteren en door de schapen dubbel mee te nemen in de berekening. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de door hen gemaakte kritische kanttekeningen leiden tot het oordeel dat de geurbelasting ter plaatse van de voorziene woning significant hoger is dan in het gehanteerde 'worst case'-scenario is berekend. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de geuronderzoeken niet in redelijkheid ten grondslag heeft kunnen leggen aan het plan. De raad heeft zich derhalve in redelijkheid, onder verwijzing naar deze onderzoeken, op het standpunt kunnen stellen dat de geurbelasting op het perceel, mede gelet op de ligging op de overgang tussen de kern en het landelijk gebied, niet zodanig is dat geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden verzekerd. Het betoog faalt.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Schaaf
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2014
523-821.