ECLI:NL:RVS:2014:3080

Raad van State

Datum uitspraak
20 augustus 2014
Publicatiedatum
20 augustus 2014
Zaaknummer
201311278/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging geboortedatum in gemeentelijke basisadministratie na afwijzing verzoek

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 augustus 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om wijziging van zijn geboortedatum in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (gba). Het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk had op 2 oktober 2012 het verzoek van [appellant] om zijn geboortedatum te wijzigen afgewezen. Dit besluit werd in bezwaar door het college gehandhaafd en later door de rechtbank Den Haag op 30 oktober 2013 bekrachtigd. De rechtbank oordeelde dat het college niet gehouden was de geboortedatum te wijzigen, omdat niet onomstotelijk was komen vast te staan dat de geregistreerde geboortedatum feitelijk onjuist was.

[Appellant] stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de door hem overgelegde geboorteakte uit Irak niet als geldig bewijs kon dienen voor de wijziging. Hij voerde aan dat de onderzoeker van de geboorteakte had geconcludeerd dat er geen zichtbare sporen van vervalsing waren aangetroffen en dat de akte met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid echt was. De rechtbank oordeelde echter dat de gegevens in de gba betrouwbaar en duidelijk moeten zijn en dat voor wijziging van geregistreerde gegevens onomstotelijk moet vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn.

De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde het oordeel van de rechtbank. Het college had zich op het standpunt kunnen stellen dat de geboorteakte niet door een bevoegde instantie was opgemaakt, op basis van het onderzoek van het Bureau Documenten van de IND. Dit bureau had geconcludeerd dat de geboorteakte hoogstwaarschijnlijk niet echt was en dat de legalisatie door het Koerdische Departement van Buitenlandse Relaties vals was. De rechtbank had terecht geen reden gezien om aan deze conclusies te twijfelen. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201311278/1/A3.
Datum uitspraak: 20 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rijswijk,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 oktober 2013 in zaak nr. 13/4533 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk.
Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2012 heeft het college het verzoek van [appellant] om zijn geboortedatum in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de gba) te wijzigen, afgewezen.
Bij besluit van 26 april 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 oktober 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. M. Issa, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Drazenovic en K. Smits, beiden werkzaam bij de gemeente, en R. van Ham, documentdeskundige, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 24 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet gba), welke wet op 6 januari 2014 door de Wet basisregistratie personen is vervangen, doch op dit geding nog van toepassing is, geschiedt de inschrijving in een basisadministratie op grond van de geboorteakte, de aangifte van de betrokkene of ambtshalve.
Ingevolge artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1˚, worden in de basisadministratie van de gemeente van inschrijving over de ingezetene gegevens over de burgerlijke staat opgenomen. In bijlage I is vermeld dat onder gegevens over de burgerlijke staat onder meer de geboortedatum valt.
Ingevolge artikel 36, tweede lid, worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Ingevolge artikel 37, tweede lid, worden aan een geschrift, als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c, d of e, geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, voldoet het college binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Ingevolge het tweede lid geeft het college aan het verzoek uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de eerste afdeling van hoofdstuk 2 (artikel 24 tot en met 54).
Ingevolge artikel 83, aanhef en onder f, wordt een beslissing van het college om niet te voldoen aan een verzoek, als bedoeld in de artikelen 79 tot en met 82, gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
2. [appellant] heeft het college verzocht om zijn in de gba vermelde geboortedatum [datum 1] te wijzigen in [datum 2]. Ter staving van zijn verzoek heeft hij een uittreksel van het geboorteregister uit Irak (hierna: de geboorteakte), gedateerd op 8 februari 2012, overgelegd.
Aan de in bezwaar gehandhaafde afwijzing heeft het college ten grondslag gelegd dat het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) over de geboorteakte het standpunt heeft ingenomen dat deze niet door een daartoe bevoegde instantie is opgemaakt en afgegeven. Gelet hierop kan het betreffende document niet dienen als brondocument voor het wijzigen van de geboortedatum van [appellant] in de gba, aldus het college.
3. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het college niet gehouden was de gegevens over [appellant] geboortedatum in de gba te wijzigen, nu het zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet onomstotelijk is komen vast te staan dat de in de gba opgenomen geboortedatum van [appellant] feitelijk onjuist zou zijn.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank er ten onrechte aan is voorbijgegaan dat de onderzoeker van de geboorteakte tot het oordeel is gekomen dat niet kan worden vastgesteld of de inhoud van het document juist is en dat bij de verklaring van de Iraakse ambassade te Den Haag geen zichtbare sporen van vervalsing zijn aangetroffen. De onderzoeker komt tot de conclusie dat laatstgenoemd document met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid echt is. Voorts zijn er door de onderzoeker met betrekking tot de op dat document aangebrachte legalisatie uit naam van het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken geen bijzonderheden aangetroffen. Hierdoor is niet komen vast te staan dat de geboorteakte vals of hoogstwaarschijnlijk niet echt is. [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat hij een gelegaliseerde geboorteakte heeft overgelegd op grond waarvan het college ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Wet gba tot wijziging van zijn geboortedatum had moeten overgaan.
4.1. De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 11 maart 2009 in zaak nr. 200805067/1 overwogen dat voorop dient te worden gesteld dat de gegevens in de gba betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor het wijzigen van eenmaal in de gba geregistreerde gegevens zal gelet op het systeem van de Wet gba onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn. De rechtbank heeft eveneens terecht overwogen dat dit uitgangspunt evenzeer geldt bij de beoordeling door het college van een verzoek om inschrijving van een hoger brondocument.
4.2. De thans in de gba opgenomen geboortedatum is gebaseerd op een door [appellant] op 2 februari 1998 ingevulde en ondertekende beëdigde verklaring. Uit het door het Bureau Documenten van de IND verrichte documentenonderzoek van 7 september 2012 naar de echtheid van de overgelegde geboorteakte, gedateerd op 8 februari 2012, volgt dat de wijze van aanbrengen van de basisgegevens niet correspondeert met het beschikbare vergelijkingsmateriaal. Verder is na onderzoek gebleken dat op de voor- en achterzijde van het document enkele afdrukken van inktstempels en bijbehorende ondertekeningen zijn aangebracht die in detail afwijken van het beschikbare referentie- en vergelijkingsmateriaal. Ook de op de achterzijde van het document aangebrachte legalisatie uit naam van het Koerdische "Departement van Buitenlandse Relaties" correspondeert niet met het beschikbare referentiemateriaal. Het Bureau Documenten van de IND heeft geconcludeerd dat de geboorteakte hoogstwaarschijnlijk niet echt is en dat het document hoogstwaarschijnlijk niet door een daartoe bevoegde instantie is opgemaakt en afgegeven. Voorts concludeert dat bureau dat de op de achterzijde van het document aangebrachte legalisatie uit naam van het Koerdisch Departement van Buitenlandse Relaties vals is.
De rechtbank heeft terecht geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van deze conclusie. Daartoe heeft zij terecht overwogen dat de handelwijze van het college dat het Iraakse documenten, ook indien zij zijn gelegaliseerd, in geval van twijfel aan de echtheid daarvan laat onderzoeken, geen strijd oplevert met het zorgvuldigheidsbeginsel. Uit het door het Bureau Documenten van de IND uitgevoerde onderzoek komt niet naar voren dat de legalisaties van de geboorteakte door de Iraakse ambassade dan wel die door het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse zaken vals zijn, maar dat onderliggende geboorteakte hoogstwaarschijnlijk niet echt is. Voorts komt daaruit naar voren dat de legalisatie door het Koerdische Departement van Buitenlandse Relaties vals is en dat derhalve de geboorteakte hoogstwaarschijnlijk niet door een daartoe bevoegde instanties is afgegeven. Dat de Iraakse ambassade en het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken de geboorteakte gelegaliseerd hebben, betekent niet dat het college gehouden was de geboorteakte aan te merken als document als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van de Wet gba. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft het college bij de registratie van gegevens in de gba een eigen verantwoordelijkheid. De rechtbank heeft terecht in het door [appellant] in beroep aangevoerde geen grond gezien het deskundig oordeel van het Bureau Documenten van de IND dat de geboorteakte hoogstwaarschijnlijk niet echt is, onjuist te achten.
Gezien het voorgaande, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college het verzoek om wijziging van de geboortedatum in de gba ten onrechte heeft afgewezen.
Het betoog faalt.
5. Voor zover [appellant] in hoger beroep zijn in eerdere instantie aangevoerde gronden letterlijk heeft herhaald, wordt overwogen dat het hoger beroep een niet nader gemotiveerde herhaling daarvan betreft. Voor het oordeel dat de rechtbank deze gronden niet bij haar beoordeling heeft betrokken, zoals [appellant] in dat kader heeft betoogd, ziet de Afdeling geen grond. In de overwegingen van de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank een korte samenvatting gegeven van de gronden die [appellant] in beroep heeft aangevoerd en is zij vervolgens daarop ingegaan. [appellant] heeft in het hogerberoepschrift, noch ter zitting, behoudens hetgeen hiervoor is besproken, redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Gelet hierop kan het aldus aangevoerde niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Nell, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Nell
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2014
597.