ECLI:NL:RVS:2014:3074

Raad van State

Datum uitspraak
20 augustus 2014
Publicatiedatum
20 augustus 2014
Zaaknummer
201310571/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over afwijzing aanvragen rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand

In deze tussenuitspraak van de Raad van State, gedateerd 20 augustus 2014, wordt het hoger beroep van [appellante] behandeld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 september 2013. De rechtbank had de door [appellante] ingestelde beroepen tegen de afwijzing van haar aanvragen voor rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand ongegrond verklaard. De Raad voor Rechtsbijstand had op 7 september 2012 de aanvragen van [appellante] afgewezen, en dit besluit werd later door de Raad op 6 december 2012 bevestigd. De Raad van State oordeelt dat de motivering van de afwijzing ontoereikend is, omdat de Raad voor Rechtsbijstand niet voldoende heeft onderbouwd waarom de zaken niet als juridisch of feitelijk ingewikkeld worden beschouwd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State draagt de Raad voor Rechtsbijstand op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak alsnog toereikend te motiveren waarom de zaken niet complex zijn, of om een gewijzigd besluit te nemen. De uitspraak benadrukt het belang van juridische bijstand in situaties waarin de rechtzoekende niet over de benodigde kennis beschikt om zelf bezwaar te maken. De uitspraak is van belang voor de beoordeling van aanvragen voor rechtsbijstand en de criteria die daarbij gehanteerd worden.

Uitspraak

201310571/1/A2.
Datum uitspraak: 20 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 september 2013 in zaken nrs. 13/213 en 13/214 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 7 september 2012 heeft de raad aanvragen van [appellante] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 6 december 2012 heeft de raad de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 september 2013 heeft de rechtbank de door [appellante] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak op 23 juni 2014 ter zitting aan de orde gesteld.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, wordt de toevoeging geweigerd indien de aanvraag een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van het bestuur eenvoudig afgehandeld kan worden.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: Brt) wordt geen toevoeging verleend indien de rechtsbijstand uitsluitend is verzocht voor het indienen van een bezwaarschrift in een belastingzaak, indien het bezwaar uitsluitend betrekking heeft op een geschil van feitelijke of rekenkundige aard.
Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het eerste lid, onderdeel e, een toevoeging worden verleend indien de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist.
Volgens aantekening 31 bij artikel 12 Wrb, van het Handboek toevoegen 2007 hanteert de raad daarbij als beleid dat de uitsluitingsgrond ex artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g Wrb voortvloeit uit de doelstelling van de wet, nu deze er immers toe strekt een voorziening te bieden voor bijstand van juridische aard.
In een aantal gevallen zal weliswaar sprake zijn van een probleem waarvoor de rechtzoekende hulp nodig heeft, doch in het kader van deze wet zal beoordeeld moeten worden of de noodzaak bestaat om juridische bijstand te verlenen. Het niet spreken van de Nederlandse taal, het niet beschikken over juridische kennis of de gezondheid van de rechtzoekende maakt niet dat er een noodzaak tot juridische bijstand bestaat.
Is juridische bijstand niet geïndiceerd dan dient de aanvraag te worden afgewezen waarbij de rechtzoekende zo nodig gewezen kan worden op andere meer geëigende vormen van hulpverlening zoals maatschappelijk werk, slachtofferhulp of het bureau sociaal raadslieden.
3. De raad heeft de aanvragen van [appellante] voor een toevoeging afgewezen omdat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de zaken niet feitelijk en/of juridisch ingewikkeld zijn dat bijstand van een advocaat noodzakelijk is.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij niet beschikt over juridische kennis. [appellante] betoogt dat de rechtbank voorts heeft miskend dat het juridisch ingewikkelde zaken betreft. Daartoe stelt zij dat de zaken betrekking hebben op family life en op middeling van inkomen. Van haar kan niet worden verwacht zij die bezwaargronden zelf kan formuleren, aldus [appellante]
4.1. De raad heeft aan de afwijzing weliswaar ten grondslag gelegd dat van een indiener van een bezwaarschrift mag worden verwacht dat hij zelf, of met hulp van een derde, bezwaar maakt tegen een beschikking, maar de raad heeft nagelaten daarbij in te gaan op de stelling van [appellante] dat de juridische vragen met betrekking tot middeling van inkomen en familly life te complex zijn om die zelf in een bezwaarschrift te formuleren. De motivering is derhalve ontoereikend.
Het betoog slaagt.
5. De conclusie is dat het besluit van 6 december 2012 is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Awb. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak alsnog toereikend te motiveren waarom de zaken niet feitelijk en/of juridisch ingewikkeld zijn, dan wel een gewijzigd nieuw besluit te nemen.
6. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt het bestuur van de raad voor rechtsbijstand op om binnen zes weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het besluit van 6 december 2012 te herstellen en de Afdeling en [appellante] de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2014
362-809.