201405599/2/A1.
Datum uitspraak: 4 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
[verzoeker A] en [verzoekster B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te Sassenheim, gemeente Teylingen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 mei 2014 in zaak nr. 14/103 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Teylingen.
Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 2013 heeft het college aan [belanghebbende] omgevingsvergunning verleend voor het onder meer veranderen en vergroten van de woning op het perceel [locatie] te Sassenheim, gemeente Teylingen.
Bij besluit van 29 november 2013 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 mei 2014 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 29 november 2013 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Tegen deze uitspraak hebben het college en [belanghebbende] hoger beroep ingesteld. [verzoeker] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Voorts heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 juli 2014, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door drs. S.A.N. Geerling en het college, vertegenwoordigd door mr. P.J. Koomen en ing. E. van der Meulen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. In het incidenteel hoger beroepschrift heeft [verzoeker] aangevoerd dat de rechtbank niet alleen het besluit op bezwaar maar ook het primaire besluit, waarbij omgevingsvergunning is verleend had dienen te vernietigen.
3. [verzoeker] heeft, nu de bouwwerkzaamheden op het perceel zijn aangevangen, verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat het besluit van 27 mei 2013 wordt geschorst ter voorkoming van onevenredig nadeel in afwachting van een uitspraak op de hoger beroepen.
4. De in hoger beroep opgeworpen rechtsvragen, die met name betrekking hebben op de vraag of het bouwplan van [belanghebbende] kan worden gesplitst in vergunningvrije en vergunningplichte onderdelen, lenen zich, gelet op de juridische complexiteit daarvan, niet voor beantwoording in deze procedure en zullen daarom in de bodemprocedure moeten worden beantwoord. Gelet daarop, bestaat thans onvoldoende zekerheid of de in geding zijnde vergunning in stand zal blijven.
Gezien het vorenstaande en nu de rechtbank het besluit van 29 november 2013 reeds heeft vernietigd, bestaat bij afweging van de betrokken belangen aanleiding om na te melden voorlopige voorziening te treffen, waarbij gelet op het belang van [belanghebbende] zal worden bevorderd dat de bodemzaak zo spoedig mogelijk ter zitting zal worden behandeld.
5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Teylingen van 27 mei 2013, kenmerk 20131061;
II. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Teylingen aan [verzoeker A] en [verzoekster B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 246,00 (zegge: tweehonderdzesenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2014
374-713.