ECLI:NL:RVS:2014:3029

Raad van State

Datum uitspraak
13 augustus 2014
Publicatiedatum
13 augustus 2014
Zaaknummer
201310868/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • R. van der Spoel
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek naturalisatie op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 augustus 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Het hoger beroep volgde op de afwijzing van het verzoek van [appellant] om het Nederlanderschap te verlenen door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, welke afwijzing plaatsvond op 15 juni 2012. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had het bezwaar van [appellant] tegen deze afwijzing op 28 mei 2013 ongegrond verklaard. De rechtbank had op 18 oktober 2013 het beroep van [appellant] tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard.

De kern van de zaak draait om de vraag of [appellant] voldoende bewijs heeft geleverd van zijn identiteit en nationaliteit. De staatssecretaris had gesteld dat [appellant] geen gelegaliseerde geboorteakte en geen geldig buitenlands reisdocument had overgelegd, en dat er geen sprake was van bewijsnood. [appellant] betoogde dat hij wel degelijk pogingen had ondernomen om de benodigde documenten te verkrijgen, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet had aangetoond dat hij daadwerkelijk in bewijsnood verkeerde.

De Afdeling heeft de zaak op 10 juni 2014 ter zitting behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat. De Afdeling concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat [appellant] niet had aangetoond dat hij al het mogelijke had gedaan om de benodigde documenten te verkrijgen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201310868/1/V6.
Datum uitspraak: 13 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 oktober 2013 in zaak nr. 13/748 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2012 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek), afgewezen.
Bij besluit van 28 mei 2013 heeft de staatssecretaris het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 oktober 2013 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. S. de Vaal, advocaat te Groningen, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. E. Groenendijk, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, b en e, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap verstrekt de verzoeker bij de indiening van het naturalisatieverzoek betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn geslachtsnaam en voornaam of voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland, en nationaliteit.
Ingevolge het vijfde lid kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de staatssecretaris, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 (hierna: de Handleiding) dient een verzoeker in beginsel een geldig buitenlands reisdocument en buitenlandse akten van de burgerlijke stand, waaronder een buitenlandse geboorteakte over te leggen.
In de Handleiding is vermeld dat van het vereiste van het overleggen van gelegaliseerde uit het buitenland afkomstige documenten kan worden vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is dergelijke documenten over te leggen en dat, indien geen sprake is van bewijsnood, geen vrijstelling wordt verleend. Bewijsnood zal zich volgens de Handleiding met name voordoen in het geval dat registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan dan wel onvolledig zijn, alsmede wanneer in het land in kwestie geen stukken kunnen worden verkregen door de op dat moment bestaande politieke situatie. In bewijsnood is voorts een verzoeker die een schriftelijke verklaring overlegt van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is, waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de desbetreffende verzoeker niet in het bezit gesteld kan worden van een geldig buitenlands reisdocument. Indien een verzoeker voornoemde verklaring niet kan overleggen, toont hij met andere bewijsstukken aan dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geldig buitenlands reisdocument, aldus de Handleiding.
3. Niet is in geschil dat [appellant] bij het naturalisatieverzoek geen gelegaliseerde geboorteakte en geen geldig buitenlands reisdocument heeft overgelegd. Tevens is niet in geschil dat [appellant] houder is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft het verzoek van [appellant] afgewezen, omdat zijn identiteit en nationaliteit niet zijn komen vast te staan en bewijsnood zich niet voordoet.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van bewijsnood. Gelet op alle pogingen die hij heeft ondernomen om in het bezit te raken van de gevraagde documenten, het gebrek aan medewerking van de Iraanse autoriteiten in Iran en de ambassade van Iran in Den Haag (hierna: de ambassade) en de weigering van de staatssecretaris om schriftelijk contact op te nemen met de ambassade, is het besluit van 28 mei 2013 onzorgvuldig tot stand gekomen en niet deugdelijk gemotiveerd.
Door te overwegen dat [appellant] op het verzoek van een Iraanse advocaat om het registratienummer van zijn vader had kunnen reageren door informatie over zijn vader te geven, gaat de rechtbank er volgens hem aan voorbij dat alleen dit registratienummer van belang is. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) die nopen tot afwijking van het op grond van de RWN gevoerde naturalisatiebeleid, aldus [appellant].
4.1. [appellant] heeft niet aangetoond dat hij van de Iraanse autoriteiten geen gelegaliseerde geboorteakte en geldig buitenlands reisdocument kan verkrijgen. Dat [appellant] de ambassade heeft bezocht en daar onder meer met de consul heeft gesproken, is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, in dat kader onvoldoende. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat, zoals de staatssecretaris heeft overwogen in het besluit van 28 mei 2013, niet is gebleken dat [appellant] bij de ambassade een gemotiveerd verzoek om afgifte van een duplicaat shenasnameh, een Iraans geboortecertificaat, en een paspoort heeft ingediend, noch dat de Iraanse autoriteiten in dit specifieke geval niet bereid zijn deze documenten te verstrekken. Zoals de rechtbank voorts terecht heeft overwogen, kan uit de tekst van de website van de ambassade evenmin worden afgeleid dat de Iraanse autoriteiten [appellant] niet in het bezit kunnen stellen van de benodigde documenten. Daar komt bij dat, zoals de staatssecretaris in het besluit van 28 mei 2013 heeft vermeld, [appellant] heeft verklaard dat zijn geboorte in Iran is geregistreerd en dat destijds een shenasnameh is afgegeven.
Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een geboorteakte en een paspoort. Zoals de staatssecretaris in het besluit van 28 mei 2013 heeft overwogen, mag van [appellant] worden gevergd af te reizen naar Iran om deze documenten te verkrijgen. Niet is gebleken dat [appellant] hiertoe niet in staat is, nu hij niet heeft aangetoond dat hij bij de ambassade een gemotiveerd verzoek heeft ingediend om afgifte van een laissez passer en evenmin dat de Iraanse autoriteiten niet bereid zijn deze te verstrekken.
Nu [appellant] niet heeft aangetoond dat hij de Iraanse autoriteiten daadwerkelijk op alle mogelijke manieren heeft verzocht om afgifte van de benodigde documenten en hierop geen enkele schriftelijke reactie heeft ontvangen, faalt het betoog dat hij niet kan aantonen dat hij in bewijsnood verkeert.
Het betoog van [appellant] dat de rechtbank eraan voorbij gaat dat alleen het registratienummer van zijn vader van belang was voor de Iraanse advocaat, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden, reeds omdat de rechtbank terecht heeft overwogen dat geen sprake is van bewijsnood.
Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb, faalt reeds omdat het niet is onderbouwd.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Groenendijk
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2014
164-800.