ECLI:NL:RVS:2014:2981

Raad van State

Datum uitspraak
30 juli 2014
Publicatiedatum
6 augustus 2014
Zaaknummer
201402543/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • W. van Steenbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan 'Kaag' van de gemeente Kaag en Braassem

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 juli 2014 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het geding tussen verzoeker en de raad van de gemeente Kaag en Braassem. Het verzoek volgde op het besluit van de raad van 10 maart 2014, waarbij het bestemmingsplan 'Kaag' werd vastgesteld. Verzoeker en anderen hebben tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 1 juli 2014 zijn verzoeker en zijn gemachtigde, bijgestaan door advocaat mr. G.J.A.M. Bogaers, en de vertegenwoordigers van de raad verschenen.

De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De voorzitter heeft vastgesteld dat verzoeker en anderen niet in hun zienswijze hebben betoogd dat het ontwerpplan niet ter inzage heeft gelegen, en dat de raad dit ter zitting heeft weersproken. De voorzitter concludeert dat het beroep naar verwachting niet-ontvankelijk zal worden verklaard voor zover het is gericht tegen onderdelen van het bestemmingsplan die niet in de zienswijze zijn bestreden.

Daarnaast heeft de voorzitter de argumenten van verzoeker en anderen beoordeeld met betrekking tot de publicatie van het ontwerpplan op www.ruimtelijkeplannen.nl. De voorzitter oordeelt dat de raad op een gebruikelijke wijze heeft voldaan aan de verplichting om het ontwerpplan beschikbaar te stellen. De voorzitter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat het bestreden besluit in de hoofdzaak geen stand zal houden. De voorzitter heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201402543/2/R4.
Datum uitspraak: 30 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats], en anderen (hierna: [verzoeker] en anderen),
en
de raad van de gemeente Kaag en Braassem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 maart 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Kaag" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 juli 2014, waar [verzoeker] en anderen, bij monde van [gemachtigde], bijgestaan door mr. G.J.A.M. Bogaers, advocaat te Laren Nh, en de raad, vertegenwoordigd door mr. V. Platteeuw en ir. J. Beelen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep onderdelen van een bestemmingsplan betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Dit is slechts anders indien de belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij de desbetreffende onderdelen niet in zijn zienswijze heeft bestreden.
2.1. Voor zover [verzoeker] en anderen betogen dat het ontwerpplan niet ter inzage heeft gelegen, heeft de raad dit ter zitting weersproken. Wel is gedurende de periode dat het ontwerpplan ter inzage heeft gelegen een papieren versie van de verbeelding ontvreemd, maar zodra dat werd ontdekt, is deze vervangen, aldus de raad. Gelet hierop geeft het aangevoerde over de terinzagelegging geen aanleiding voor de verwachting dat het bestreden besluit in de hoofdzaak geen stand zal kunnen houden.
2.2. [verzoeker] en anderen betogen dat op www.ruimtelijkeplannen.nl geen aanduidingen, in het bijzonder de aanduiding "jachthaven", op de verbeelding van het ontwerpplan waren weergegeven, zodat hen redelijkerwijs niet kan worden verweten hierover geen zienswijze naar voren te hebben gebracht. Daarnaast betogen zij dat www.ruimtelijkeplannen.nl niet laagdrempelig genoeg is, zodat zij verder geen kennis hebben kunnen nemen van de inhoud van het ontwerpplan.
2.3. Ingevolge artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is er een landelijke voorziening waar de visies, plannen, besluiten en verordeningen, bedoeld in het eerste lid, waaronder bestemmingsplannen, raadpleegbaar zijn. Met de publicatie van het ontwerpplan op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl heeft het gemeentebestuur op een gebruikelijke wijze gevolg gegeven aan de ingevolge artikel 3.8, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening op het gemeentebestuur rustende verplichting om een ontwerpplan langs elektronische weg beschikbaar te stellen. De voorzitter stelt vast dat in het op www.ruimtelijkeplannen.nl gepubliceerde ontwerpplan reeds de door [verzoeker] en anderen bedoelde aanduidingen waren opgenomen. Dat deze aanduidingen op de op www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen verbeelding, anders dan op de papieren versie daarvan, niet met een lettercode worden weergeven, betekent niet dat deze geen onderdeel zijn van het ontwerpplan.
Nu de raad gebruik heeft gemaakt van de in artikel 1.2.1, tweede lid, van het Bro bedoelde landelijke voorziening voor de publicatie van het ontwerpplan, bestaat naar het voorlopig oordeel van de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat [verzoeker] en anderen via www.ruimtelijkeplannen.nl redelijkerwijs geen kennis hebben kunnen nemen van het ontwerpplan. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat een helpfunctie en een instructievideo op deze website beschikbaar zijn.
2.4. Gelet op het voorgaande zal het beroep naar de verwachting van de voorzitter niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover het is gericht tegen de overeenkomstig het ontwerpplan vastgestelde plandelen. De voorzitter is dan ook van oordeel dat [verzoeker] en anderen alleen kunnen opkomen tegen ten opzichte van het ontwerpplan gewijzigde onderdelen, voor zover zij daardoor in een nadeliger positie zijn gekomen ten opzichte van het ontwerpplan.
3. [verzoeker] en anderen richten zich in beroep tegen drie ten opzichte van het ontwerpplan gewijzigde planonderdelen.
3.1. Ingevolge artikel 19, lid 19.3.2, van de regels van het ontwerpplan is het uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "jachthaven" toegestaan om bedrijfsmatig:
b. boten en/of ligplaatsen te verhuren.
Ingevolge artikel 19, lid 19.3.2, van de planregels is het uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "jachthaven" toegestaan om bedrijfsmatig:
b. ligplaatsen te verhuren;
c. boten te verhuren, mits dit op de bijbehorende gronden aan wal ook is toegestaan.
3.2. De voorzitter acht niet aannemelijk dat [verzoeker] en anderen door deze wijziging in een nadeliger positie kunnen zijn geraakt. Immers richten [verzoeker] en anderen zich tegen de mogelijkheid van botenverhuur op andere percelen en wordt deze mogelijkheid door de gewijzigde vaststelling niet vergroot, maar juist verder ingeperkt. Het beroep zal naar verwachting in zoverre dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. De voorzitter acht wel aannemelijk dat [verzoeker] en anderen door de andere twee, hierna te bespreken, door hen genoemde wijzigingen in een nadeliger positie kunnen zijn gebracht.
5. [verzoeker] en anderen betogen dat het plan binnen de bestemming "Water" ten onrechte niet slechts voorziet in aanlegsteigers, maar ook in de aanleg van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals golfbrekers. Door deze uitbreiding van de bouwmogelijkheden ten opzichte van het ontwerpplan kunnen buitenhavens worden gerealiseerd, aldus [verzoeker] en anderen.
5.1. Ingevolge artikel 19, lid 19.2.2, aanhef en onder c, onder 6, van de planregels geldt voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dat ter plaatse van de aanduiding "jachthaven" bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een bouwhoogte van max 2 m ten behoeve van jachthaven, botenverhuur en zeilschool zijn toegestaan.
5.2. [verzoeker] en anderen hebben geen aanknopingspunten gegeven voor het voorlopig oordeel dat de ruimtelijke gevolgen van de bouw van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dan aanlegsteigers zodanig zijn dat de raad niet in redelijkheid hierin heeft kunnen voorzien. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat bedoelde bouwwerken in de planregels qua functie en omvang beperkt zijn.
6. [verzoeker] en anderen betogen dat het plan ten onrechte voor de bestemming "Bedrijf" en de aanduiding "jachthaven" voorziet in de mogelijkheid van ondergeschikte detailhandel met een maximum vloeroppervlakte van 15 m2 mogelijk maakt. Dit leidt ertoe dat een jachthaven voor recreatieve doeleinden binnen de bestemming "Bedrijf" mogelijk wordt gemaakt, aldus [verzoeker] en anderen.
6.1. De raad heeft toegelicht dat op verzoek van [verzoeker] voor zijn perceel, waaraan in het plan de bestemming "Recreatie - Dagrecreatie" en de aanduiding "jachthaven" is toegekend, is voorzien in de mogelijkheid van ondergeschikte detailhandel. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het niet wenselijk is om op dit punt onderscheid te maken tussen jachthavens op gronden met de bestemming "Bedrijf" en op gronden met de bestemming "Recreatie - Dagrecreatie". De voorzitter acht voorshands niet aannemelijk gemaakt dat deze mogelijkheid leidt tot onaanvaardbare leegstand. Naar het oordeel van de voorzitter heeft de raad dan ook in redelijkheid kunnen voorzien in de mogelijkheid van ondergeschikte detailhandel voor jachthavens binnen de bestemming "Bedrijf".
7. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Van Steenbergen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2014
528-745.