ECLI:NL:RVS:2014:298

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2014
Publicatiedatum
5 februari 2014
Zaaknummer
201301311/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit registratiecommissie inzake inschrijving in het register heelkunde

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Registratiecommissie had op 10 februari 2012 besloten om de inschrijving van [wederpartij] in het register heelkunde per 1 april 2012 door te halen. Dit besluit volgde op een eerdere afwijzing van een verzoek van [wederpartij] om inschrijving in het register op basis van gelijkgestelde werkzaamheden. De rechtbank had op 28 december 2012 het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en het besluit van de Registratiecommissie vernietigd, waarna de Registratiecommissie in hoger beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 20 november 2013 behandeld. De Registratiecommissie voerde aan dat het hoger beroep ontvankelijk was en dat de rechtbank een te beperkte uitleg had gegeven aan de relevante regelgeving. De rechtbank had geoordeeld dat de Registratiecommissie niet had aangetoond dat [wederpartij] onjuiste of onvolledige informatie had verstrekt bij zijn aanvraag om herregistratie. De Registratiecommissie had twijfels over de juistheid van de verklaringen die [wederpartij] had overgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat deze twijfels niet voldoende waren om de inschrijving te herzien.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Registratiecommissie niet had aangetoond dat [wederpartij] bij zijn aanvraag onjuiste informatie had verstrekt. De rechtbank had terecht overwogen dat de Registratiecommissie de nodige kennis omtrent de relevante feiten en omstandigheden diende te vergaren en dat het aan de Registratiecommissie was om aannemelijk te maken dat de voorwaarden voor herziening van de inschrijving waren voldaan. De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

201301311/1/A2.
Datum uitspraak: 5 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten (hierna: de registratiecommissie; voorheen: de Medisch Specialisten Registratie Commissie - MSRC) van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (hierna: KNMG),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 december 2012 in zaak nr. 12/4266 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de registratiecommissie.
Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2012 heeft de registratiecommissie besloten de inschrijving van [wederpartij] in het register heelkunde per 1 april 2012 door te halen.
Bij besluit van 5 april 2012 heeft de registratiecommissie een verzoek van [wederpartij] om inschrijving in het register heelkunde op grond van gelijkgestelde werkzaamheden afgewezen.
Bij besluit van 16 juli 2012 heeft de registratiecommissie het door [wederpartij] tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 december 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 16 juli 2012 vernietigd, het besluit van 10 februari 2012 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de registratiecommissie hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De registratiecommissie heeft aanvullende stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2013, waar de registratiecommissie, vertegenwoordigd door mr. M.E.F. Bots, advocaat te Utrecht, bijgestaan door de [secretaris] van de registratiecommissie en dr. L. Verschoor, werkzaam bij het KNMG, en [wederpartij], bijgestaan door mr. A.C. de Die, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het betoog van [wederpartij] dat het hoger beroep van de registratiecommissie niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het niet bevoegd is ingesteld treft geen doel.
Volgens artikel 2 van het Reglement van de registratiecommissie verleent de registratiecommissie bij afzonderlijk maatdaatbesluit en bijbehorend mandaatregister bevoegdheden aan de in het mandaatregister opgenomen commissie of functionaris van de KNMG. Volgens het mandaatregister is het dagelijks bestuur van de registratiecommissie bevoegd een besluit te nemen over gerechtelijke procedures. Volgens de door de registratiecommissie overgelegde agenda en besluitenlijst heeft het dagelijks bestuur in zijn vergadering van 4 februari 2013 besloten hoger beroep in te stellen.
2. Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de door de Algemene Vergadering van de KNMG vastgestelde en op 1 januari 2010 in werking getreden en op 1 juli 2010 gewijzigde Regeling specialismen en profielen geneeskunst (hierna: de Regeling) wordt in een specialistenregister op diens verzoek ingeschreven degene die voldoet aan de door het college vastgestelde eisen.
Ingevolge artikel 27, eerste lid, geschiedt inschrijving in een specialistenregister voor een periode van ten hoogste vijf jaar.
Artikel 37 luidt als volgt:
"1. Mocht een registratiecommissie na registratie, herregistratie of herintreding van een specialist, na een besluit tot erkenning als bedoeld in artikel 33 of tot registratie, herregistratie of herindeling in een profielregister, op welke wijze dan ook bemerken dat bij het verzoek onjuiste of onvolledige informatie is verstrekt, dan beoordeelt de registratiecommissie of, indien de bedoelde informatie ten tijde van de behandeling van het verzoek bekend zou zijn geweest, het verzoek zou zijn afgewezen of voor een kortere termijn dan gebruikelijk zou zijn toegewezen. Is dat het geval, dan herziet de registratiecommissie haar eerdere besluiten en haalt zij de inschrijving in het register door of past deze aan.
2. Alvorens haar eerdere besluit te herzien stelt de registratiecommissie de betrokkene in de gelegenheid binnen een termijn van vier weken zijn zienswijze naar voren te brengen.
3. Artikel 26, derde lid, is van overeenkomstige toepassing."
Het Centraal College Medische Specialisten (hierna: het CCMS) is het college bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Regeling. Het CCMS heeft het op 1 januari 2005 in werking getreden besluit van 9 februari 2004 houdende de algemene eisen voor de opleiding, registratie en herregistratie van medisch specialisten en voor de erkenning van opleiders, plaatsvervangend opleiders, stageopleiders en opleidingsinrichtingen (hierna: Kaderbesluit 2004) vastgesteld.
Ingevolge artikel D.20, eerste lid, van het Kaderbesluit 2004 herregistreert de MRSC een medisch specialist in een specialistenregister als bedoeld in artikel 26 van de Regeling, als de medisch specialist in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de expiratie van de vigerende registratie heeft voldaan aan de volgende eisen:
a. hij heeft zijn medisch specialisme regelmatig uitgeoefend;
b. hij heeft in voldoende mate deelgenomen aan deskundigheidsbevordering op het terrein van het betreffende medisch specialisme;
c. hij heeft deelgenomen aan het visitatieprogramma van de betreffende wetenschappelijke medisch specialistenvereniging volgens de systematiek van die wetenschappelijke vereniging.
Ingevolge het tweede lid kan de MSRC ontheffing verlenen van het eerste lid, onder c.
Ingevolge het derde lid worden onvoorziene omstandigheden of verplichtingen, al dan niet vrijwillig aangegaan, waardoor de arts niet voldoet aan de eisen, bedoeld in het eerste lid, bij de beoordeling van het recht op hernieuwing van de inschrijving niet in aanmerking genomen.
Ingevolge artikel D.21, eerste lid, is van regelmatige uitoefening van het medisch specialisme, bedoeld in artikel D.20, eerste lid, onder a, sprake indien de medisch specialist gemiddeld over vijf jaar ten minste zestien uur per week patiëntgebonden zorg verleent, waaronder wordt begrepen klinische werkzaamheid, poliklinische werkzaamheid, consultatieve activiteiten, patiëntgebonden opleidingsactiviteiten en patiëntbesprekingen.
Ingevolge artikel D.23 legt de medisch specialist ten behoeve van de herregistratie de schriftelijke bewijzen van het gevolgd hebben van deskundigheidsbevordering en van de regelmatige uitoefening van het specialisme over aan de MRSC.
Ingevolge artikel D.25 kan, in het geval de medisch specialist niet als zodanig werkzaam is, de MRSC besluiten de medisch specialist te herregistreren indien ten minste zestien uur per week sprake is van gelijkgestelde werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid.
Ingevolge het tweede lid worden de uitoefening van de volgende functies als gelijkgestelde werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, aangemerkt indien het behouden van de titel voor het betreffende medisch specialisme van belang is voor de beroepsuitoefening:
a. hoogleraar in een medische specialisatie;
b. (…)
c. docent in de geneeskunde bij een geneeskundige faculteit onderscheidenlijk een universitair medisch centrum;
d. wetenschappelijk onderzoeker op een relevant gebied van de geneeskunde;
(…)
Ingevolge artikel D.27, eerst lid, wordt, indien de medisch specialist voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel D.20, de medisch specialist voor vijf jaar geherregistreerd.
Ingevolge het tweede lid kan de MSRC indien de medisch specialist niet of niet volledig voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel D.20, besluiten tot herregistratie voor een beperkte periode.
Ingevolge artikel E.1, vierde lid, behouden medisch specialisten die in een register van medisch specialisten zijn geregistreerd vóór 1 januari 2005 deze registratie tot de eerstvolgende datum waarop de registratie opnieuw moet worden aangevraagd. Tot die datum blijven de bepalingen omtrent herregistratie van toepassing die golden voor 1 januari 2005.
Ingevolge het vijfde lid treden in afwijking van het vierde lid, voor de in dat lid bedoelde medische specialisten de artikelen D.21, eerste lid, en D.22, eerste lid, met ingang van 1 januari 2006 in werking.
De MSRC heeft het op 21 januari 2006 in werking getreden besluit van 11 november 2005, zoals gewijzigd bij besluit van 16 december 2005, strekkende tot vaststelling van beleidsregels met betrekking tot de kwantitatieve en kwalitatieve eisen die de MSRC bij de beoordeling van verzoeken om herregistratie in acht neemt (hierna: de beleidsregels 2006), vastgesteld.
Volgens artikel 1.1, tweede lid, van de beleidsregels worden alleen aanvragen tot herregistratie en het vertrekken van gegevens daartoe die met het voorgeschreven en door de MSRC vastgestelde formulier, als bedoeld in artikel 4:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en genoemd in bijlage A van dit besluit, zijn ingediend in behandeling genomen.
Volgens artikel 1:3, eerste lid, beoordeelt de MSRC de aanvraag op volledigheid en kan zij, indien onvoldoende of onjuiste gegevens zijn verstrekt, de medisch specialist verzoeken binnen vier weken aanvullende of juiste informatie te verstrekken.
Volgens het tweede lid wordt een verzoek tot completering als bedoeld in het eerste lid éénmaal door de MSRC gedaan.
Volgens het derde lid neemt de MSRC de aanvraag niet in behandeling indien de medisch specialist niet tijdig aan het verzoek de aanvraag te complementeren voldoet.
Volgens artikel 2.1, eerste lid, is bij herregistratie de referteperiode altijd de vijf jaar direct voorafgaande aan de expiratiedatum van de vigerende registratie.
Volgens het derde lid komt de medisch specialist die in de referteperiode minder dan twaalf maanden aan de vereisten voor herregistratie voldoet, ongeacht de omvang, niet in aanmerking voor herregistratie.
Volgens het vierde lid is, voor zover het gemiddelde over de voorafgaande vijf jaren onvoldoende is, herregistratie mogelijk voor de duur van de periode(s) waarin aan het minimumvereiste is voldaan, mits (de som van) de periode(s) waarin aan het minimumvereiste is voldaan ten minste twaalf maanden bedraagt.
Volgens artikel 3.1 geldt, indien de referteperiode zowel een periode vóór 1 januari 2006 als een periode na 1 januari 2006 kent ten aanzien van de regelmatige uitoefening van het specialisme hetgeen is vastgelegd in artikel E.1, vierde en vijfde lid, van het Kaderbesluit 2004, te weten dat op de periode vóór 1januari 2006 de bepalingen die golden vóór 1 januari 2005 van toepassing blijven en dat op de periode na 1 januari 2006 de bepaling D.21 van het Kaderbesluit 2004 van toepassing is.
Volgens artikel 3.2, eerste lid, betreft het een minimumeis van tenminste zestien uur verlenen van patiëntgebonden zorg per week gemiddeld over vijf jaar voorafgaand aan het expireren van de registratie.
Volgens het tweede lid dient indien er sprake is van onderbreking(en) per periode gespecificeerd te worden wat daadwerkelijk aan patiëntgebonden zorg is verricht en is er sprake van een optelsom van de periode(s) waarin aan de minimumeisen is voldaan.
Volgens het derde lid volstaat mededeling van het gemiddelde aantal uren per week over de periode van vijf jaar voorafgaand aan het expireren van de registratie, indien sprake is van ononderbroken patiëntgebonden zorg.
Volgens artikel 3:4, eerste lid, betreft patiëntgebonden zorg uitsluitend werkzaamheden in of met betrekking tot een directe arts-patiëntrelatie als medisch specialist.
Volgens het derde lid is bij de beoordeling van een verzoek tot herregistratie het uitgangspunt dat patiëntgebonden werkzaamheden omvatten hetgeen binnen de kring der beroepsgenoten gebruikelijk is.
Volgens het vijfde lid wordt onder consultatieve werkzaamheden verstaan het verrichten van consulten op verzoek van medisch specialisten of huisartsen, op ander afdelingen van het ziekenhuis dan waar de medisch specialist werkzaam is of daarbuiten.
Volgens het zesde lid wordt onder patiëntbesprekingen verstaan het voeren van overleg over patiënten met bijvoorbeeld huisartsen, andere medisch specialisten, psychologen en andere paramedische medewerkers.
Volgens artikel 5.1, eerste lid, dient de medisch specialist een tweetal verklaringen te overleggen, een eigen verklaring en een verklaring van een derde persoon of instelling. De verklaringen dienen aan te tonen dat gedurende de referteperiode door de medisch specialist patiëntgebonden zorg is verleend, waarbij uit deze beide verklaringen over de werkzaamheden dient te blijken: de aard, de duur en de omvang van de werkzaamheden.
Volgens het tweede lid wordt als de eigen verklaring beschouwd de door de medisch specialist ingevulde gegevens op het herregistratieformulier.
Volgens het derde lid verschil(len)t de verklaring(en), waaruit moet blijken dat patiëntgebonden zorg is verleend, van een derde persoon of instelling naar omgeving waar de werkzaamheden worden verricht: De specialist in loondienst: verklaring van werkgever.
Volgens artikel 9.1, tweede lid, wordt onder ononderbroken uitoefening van het specialisme verstaan het fulltime of parttime op het gebied van het specialisme werkzaam zijn.
Volgens het derde lid is sprake van een onderbreking indien de periode waarin geen zorgverlenende werkzaamheden worden verricht, langer is dan drie maanden.
Volgens artikel 9.3, eerste lid, is herregistratie mogelijk voor de duur van vijf jaar vanaf de vigerende expiratietermijn, indien er van patiëntgebonden zorgverlening direct voorafgaand aan de expiratie van de registratie sprake is, de medisch specialist in de referteperiode met onderbrekingen werkzaam is geweest en gemiddeld in de referteperiode aan de minimumvereisten heeft voldaan.
3. [wederpartij] heeft bij ‘aanvraagformulier herregistratie’ met als datum 20 juli 2009 verzocht om vervroegde herregistratie, waarbij hij een overzicht van gevolgde nascholing en een onder meer door drs. W.P. Zuidema, Chirurg Traumatoloog, ondertekende ‘Standaard tekst Verklaring werkzaamheden medisch specialist’ heeft gevoegd. Nadien heeft [wederpartij] een door prof. dr. W. Wisselink, Sectiehoofd Afdeling Heelkunde, ‘uit hoofde van werkplekmanager’ ondertekende ‘Standaardtest Verklaring werkzaamheden medisch specialist’ overgelegd, waarin is vermeld:
"Ondergetekende verklaart dat [wederpartij] geboren 1-3-52 vanaf 1 januari 2006 tot 1 augustus 2009 als chirurg gemiddeld tenminste het minimum aantal vereiste uren per week patiëntgebonden werkzaamheden heeft verricht (klinisch werkzaamheden, poliklinische werkzaamheden, consultatieve activiteiten, patiëntgebonden opleidingsactiviteit en patiënt besprekingen".
Bij besluit van 18 september 2009 heeft de registratiecommissie besloten de inschrijving van [wederpartij] in het register heelkunde te hernieuwen tot 17 augustus 2014. Aan dat besluit heeft de registratiecommissie het volgende ten grondslag gelegd. [wederpartij] is voor het eerst per 1 januari 1990 ingeschreven in het register heelkunde, deze registratie is sindsdien periodiek hernieuwd en volgens het besluit van de registratiecommissie van 8 juli 2005 geldig tot 1 augustus 2010. Volgens het besluit heeft de registratiecommissie vastgesteld dat [wederpartij] in de referteperiode 17 augustus 2004 - 17 augustus 2009 aan de eisen voor herregistratie heeft voldaan.
4. De registratiecommissie heeft aan het besluit van 10 februari 2012 het volgende ten grondslag gelegd. Zij heeft een brief van 25 januari 2011 van prof. dr. T.J.F. Savelkoul, vicevoorzitter van de Raad van Bestuur van het VU medisch centrum (hierna: Vumc), de werkgever van [wederpartij], ontvangen, waarin is vermeld dat de door [wederpartij] bij het verzoek om herregistratie gevoegde werkgeversverklaring niet is ondertekend door een daartoe bevoegde persoon. Bij brief van 27 juni 2011 heeft Savelkoul de registratiecommissie een verklaring toegezonden van het voormalig hoofd van de afdeling heelkunde prof. dr. J.A. Rauwerda, dat [wederpartij] in de periode 1 januari 2006 - 1 augustus 2009 gemiddeld minder dan zestien uur per week patiëntgebonden werkzaamheden heeft verricht. In die brief is vermeld dat het Vumc als werkgever deze verklaring overneemt. De registratiecommissie heeft [wederpartij] bij brief van 20 juli 2011 een voorgenomen beslissing om het besluit tot herregistratie van 18 september 2009 in te trekken toegezonden. Naar aanleiding van deze brief heeft een zienswijzegesprek met [wederpartij] plaatsgevonden. [wederpartij] heeft met nadien toegezonden informatie, waaronder een overzicht van gemiddeld per week verrichte werkzaamheden, een uitdraai uit het informatiesysteem van het ziekenhuis en verklaringen van andere medisch specialisten, volgens de registratiecommissie niet aangetoond dat hij gedurende de periode 1 januari 2006 - 1 augustus 2009 gemiddeld minstens zestien uur per week patiëntgebonden werkzaamheden heeft verricht. De registratiecommissie heeft [wederpartij] de gelegenheid geboden voor 1 april 2012 een opleider te vinden die bereid is hem te begeleiden tijdens een individueel scholingsprogramma of aan te tonen dat hij in aanmerking komt voor registratie op grond van gelijkgestelde werkzaamheden vanwege zijn functie als hoogleraar experimentele chirurgie.
Bij besluit van 5 april 2012 heeft de registratiecommissie aan [wederpartij] meegedeeld dat zijn inschrijving in het register heelkunde is doorgehaald. Daarbij is vermeld dat [wederpartij] heeft meegedeeld geen opleider voor de begeleiding van een individueel scholingsprogramma te hebben gevonden. Verder is daarin vermeld dat [wederpartij] niet in aanmerking komt voor herregistratie op grond van gelijkgestelde werkzaamheden.
Bij besluit van 12 november 2012 heeft de registratiecommissie besloten [wederpartij] alsnog met ingang van 1 april 2012 voor de duur van vijf jaar in te schrijven in het register heelkunde op grond van gelijkgestelde werkzaamheden als hoogleraar.
5. De rechtbank heeft overwogen dat de registratiecommissie een onjuiste invulling heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 37 van de Regeling door zich op het standpunt te stellen dat de door twee tegenstrijdige verklaringen ontstane twijfel dient te leiden tot een hernieuwde beoordeling, waarbij het aan [wederpartij] is om aan te tonen dat hij destijds aan de eis van gemiddeld zestien uur patiëntgebonden werkzaamheden per week heeft voldaan. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het bestuursorgaan bij een belastend besluit, zoals de besluiten in deze zaak, de nodige kennis omtrent de relevante feiten en omstandigheden dient te vergaren en dat het in dit geval aan de registratiecommissie is om aannemelijk te maken dat is voldaan aan de voorwaarden voor herziening van de inschrijving van [wederpartij] in het register heelkunde. De rechtbank heeft geoordeeld dat de registratiecommissie er niet in is geslaagd te bewijzen dat [wederpartij] bij zijn verzoek om herregistratie onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de brief van Savelkoul van 25 januari 2011 niet meer inhoudt dan dat de door [wederpartij] bij de aanvraag overgelegde, door Wisselink ondertekende, werkverklaring bij de Raad van Bestuur van VUmc niet bekend is. Voorts dat met de bij de brief van Savelkoul van 27 juni 2011 overgelegde verklaring van Rauwerda niet is komen vast te staan dat de verklaring van Wisselink inhoudelijk onjuist is en dat de registratiecommissie ook niet heeft vastgesteld welke verklaring juist is. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat niet voorbij kan worden gegaan aan de achtergrond van het destijds binnen de afdeling heelkunde spelende (arbeids)conflict en de omstandigheid dat Rauwerda ten tijde van de aanvraag van [wederpartij] om herregistratie niet in functie was en daarom toentertijd geen werkverklaring heeft kunnen afgeven.
Op grond van het voorgaande heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het besluit van 16 juli 2012 vernietigd.
6. De registratiecommissie betoogt dat de rechtbank aldus van een te beperkte uitleg van artikel 37, eerste lid, van de Regeling is uitgegaan. Zij voert aan dat aan dit artikel niet eerst toepassing mag worden gegeven indien vaststaat dat bij de aanvraag om herregistratie onjuiste of onvolledige informatie is gegeven, maar tevens indien het vermoeden bestaat dat een medisch specialist bij de herregistratie onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft, dan wel indien over de juistheid of volledigheid van de verstrekte informatie bij de registratiecommissie ernstige twijfel bestaat. Daarbij acht zij van belang dat artikel 37 van de Regeling een reparatoir en geen punitief karakter heeft en dat herregistratie dient ter waarborging van de patiëntveiligheid en een goede gezondheidszorg. De registratiecommissie voert aan dat zij de door [wederpartij] bij de aanvraag gevoegde informatie terecht als onjuist, althans onvolledig heeft aangemerkt op grond van de verklaring van Rauwerda en de verklaring van Vumc dat zij zich achter die verklaring schaarde, omdat zij daarmee beschikte over een verklaring van de werkgever van [wederpartij] waarin was vermeld dat deze in de referteperiode gemiddeld minder dan zestien uur patiëntgebonden werkzaamheden had verricht. Volgens de registratiecommissie was Rauwerda afdelingshoofd van de sectie heelkunde in de periode 2006-2009 en is niet van belang dat hij ten tijde van de aanvraag niet in functie was.
6.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de registratiecommissie ingevolge artikel 37 van de Regeling de inschrijving van een medisch specialist in het register eerst mag doorhalen, nadat zij heeft vastgesteld dat de medisch specialist bij de aanvraag om herregistratie onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt en zij heeft geoordeeld dat, indien ten tijde van de aanvraag de onjuistheid of onvolledigheid van de verstrekte informatie bekend zou zijn geweest, dit zou hebben geleid tot afwijzing van de aanvraag om herregistratie en doorhaling van de inschrijving van de medisch specialist in het register. Niet uit het oog moet worden verloren dat de registratiecommissie bij besluit van 18 september 2009 heeft besloten de inschrijving van [wederpartij] in het register heelkunde te hernieuwen op basis van de door [wederpartij] verstrekte informatie welke zij destijds toereikend heeft bevonden. De rechtszekerheid brengt mee dat bij herziening van dat besluit de registratiecommissie zal moeten onderzoeken en vaststellen of aan de voorwaarden voor herziening is voldaan. Dit betekent dat, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, het op de weg van de registratiecommissie ligt om aan te tonen of aannemelijk te maken dat [wederpartij] bij zijn aanvraag om herregistratie onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de registratiecommissie daarin niet is geslaagd. Daarbij heeft de rechtbank terecht overwogen dat aan de brief van Savelkoul in dit verband geen betekenis toekomt, dat door de enkele verklaring van Rauwerda niet is komen vast te staan dat de eerdere andersluidende verklaring van Wisselink onjuist is en dat ook de omstandigheid dat het Vumc zich achter de verklaring van Rauwerda heeft gesteld niet betekent dat aan de verklaring van Wisselink de waarde is komen te ontvallen. Daarbij heeft de rechtbank terecht betekenis gehecht aan de omstandigheid dat Rauwerda ten tijde van de aanvraag om herregistratie niet in functie was als afdelingshoofd heelkunde en daarom geen werkverklaring kon afgeven.
Het betoog faalt.
7. Het betoog van de registratiecommissie dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien en ten onrechte het besluit van 10 februari 2012 heeft herroepen, faalt evenzeer.
Artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, geeft de bestuursrechter de bevoegdheid te bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De rechtbank heeft terecht onderzocht of zij van deze bevoegdheid gebruik kon maken. In dat kader heeft zij met juistheid overwogen dat een eventueel nader onderzoek door de registratiecommissie de vraag zou moeten betreffen of [wederpartij] met het overleggen van de verklaring van Wisselink onjuiste informatie heeft verstrekt en dat daarbij niet alleen van belang is dat [wederpartij] deze verklaring heeft overgelegd, maar tevens dat de registratiecommissie de verklaring destijds heeft geaccepteerd. De rechtbank heeft verder met juistheid overwogen dat Wisselink, als hoofd van de sectie waar [wederpartij] werkzaam was, voldoende zicht had op de door [wederpartij] verrichte werkzaamheden om een dergelijke verklaring af te kunnen geven. Voorts is niet gebleken dat Wisselink de verklaring in 2009 niet namens het Vumc als werkgever heeft afgegeven. Gezien het voorgaande heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat niet aannemelijk valt te achten dat een nader onderzoek alsnog zou leiden tot de conclusie dat [wederpartij] bij de aanvraag om herregistratie onjuiste informatie heeft verstrekt.
Het betoog van de registratiecommissie dat de rechtbank, door onder 3.15 van de aangevallen uitspraak te overwegen dat tussen partijen niet in geschil is dat [wederpartij] in de referteperiode ten minste elf uur patiëntgebonden werkzaamheden per week heeft verricht en dat derhalve sprake is van een substantieel aantal uren patiëntgebonden werkzaamheden, heeft miskend dat voor herregistratie moet vaststaan dat een medisch specialist in de referteperiode gemiddeld minimaal zestien uur per week patiëntgebonden werkzaamheden heeft verricht, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat deze overweging niet dragend is voor de beslissing van de rechtbank. Uit deze overweging volgt niet dat de norm van gemiddeld zestien uur patiëntgebonden werkzaamheden per week in de referteperiode, als bedoeld in artikel D21, eerste lid, van het Kaderbesluit 2004 en artikel 3.2, eerste lid, van de beleidsregels 2006, niet langer geldt.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Jansen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2014
507.