ECLI:NL:RVS:2014:297

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2014
Publicatiedatum
5 februari 2014
Zaaknummer
201301222/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen sluiting van inrichting door burgemeester Dordrecht

Op 5 februari 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van [appellant] tegen de burgemeester van Dordrecht. De zaak betreft de sluiting van een inrichting aan de [locatie] te Dordrecht, die op 20 mei 2011 om 12:00 uur door de burgemeester is gesloten. Dit besluit volgde op een eerdere sluiting van de inrichting op 2 februari 2012, na een ongegrond verklaard bezwaar van [appellant]. De rechtbank Dordrecht had op 18 december 2012 het beroep van [appellant] tegen de sluiting ongegrond verklaard, waarop [appellant] in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 7 januari 2014 heeft [appellant] zijn standpunten toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de sluiting onterecht was, omdat er zicht was op legalisering van de inrichting. De Afdeling oordeelde echter dat [appellant] niet had aangetoond dat de overwegingen van de rechtbank onjuist of onvolledig waren. De weigering van de burgemeester om een exploitatievergunning te verlenen viel buiten het geschil en kon daarom niet leiden tot een andere uitkomst.

De Afdeling heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep ongegrond is. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal orgaan, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

201301222/1/A3.
Datum uitspraak: 5 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Dordrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 18 december 2012 in zaak nr. 12/92 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Dordrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2011 heeft de burgemeester [bedrijf] aan de [locatie] te Dordrecht (hierna: de inrichting) met ingang van 20 mei 2011 om 12:00 uur gesloten.
Bij besluit van 23 december 2011 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard doch de inrichting op 2 februari 2012 om 12:00 uur gesloten.
Bij uitspraak van 18 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de door de burgemeester verzochte beperkte kennisneming van het advies van 6 september 2011 dat het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur op verzoek van de burgemeester heeft uitgebracht gerechtvaardigd geoordeeld.
[appellant] heeft aan de Afdeling toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling heeft daarop kennis genomen van het advies.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2014, waar [appellant] in persoon en de burgemeester, vertegenwoordigd door mrs. R.W. Veldhuis en M.F.H. Hirsch Ballin, beiden advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Voorts is daar [belanghebbende] gehoord.
Overwegingen
1. Het betoog van [appellant] dat de burgemeester de inrichting ten onrechte heeft gesloten, omdat er wel concreet zicht is op legalisering, nu hij niet in de afwijzing van zijn aanvraag om een exploitatievergunning heeft berust en hij door de sluiting onevenredig in zijn financiële belangen wordt geschaad, is louter een herhaling van wat hij bij de rechtbank heeft aangevoerd. Deze is in de aangevallen uitspraak hierop ingegaan. In hoger beroep heeft [appellant] niet aangevoerd, dat en waarom de desbetreffende overwegingen onjuist, dan wel onvolledig zijn. Het aangevoerde geeft daarom geen aanleiding om die uitspraak te vernietigen.
2. Hetgeen [appellant] verder heeft aangevoerd, betreft de weigering van de burgemeester hem een vergunning te verlenen voor de exploitatie van de inrichting. Die weigering valt buiten dit geschil. Die gronden kunnen daarom evenmin leiden tot het ermee beoogde resultaat.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. De Leeuw-van Zanten
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2014
97-773.