ECLI:NL:RVS:2014:2964

Raad van State

Datum uitspraak
31 juli 2014
Publicatiedatum
6 augustus 2014
Zaaknummer
201400819/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • N. Verheij
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning en inreisverbod

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, die op 24 december 2013 een beroep ongegrond verklaarde tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had op 2 mei 2013 de aanvraag afgewezen en een inreisverbod uitgevaardigd. Dit besluit werd later bevestigd na bezwaar door de staatssecretaris op 10 juni 2013. De vreemdeling stelde beroep in bij de rechtbank, maar deze verklaarde het beroep ongegrond. De vreemdeling ging in hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had afgezien van het horen in bezwaar, maar dat dit gebrek krachtens artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden gepasseerd. De Raad stelde vast dat de vreemdeling terecht had geklaagd over het niet vergoeden van de proceskosten door de staatssecretaris. De Raad verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de staatssecretaris niet had veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. De Raad bevestigde de uitspraak voor het overige en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 1.431,00, alsook de terugbetaling van het griffierecht van € 239,00 aan de vreemdeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van het vergoeden van proceskosten in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor de staatssecretaris om de vreemdeling in deze kosten te compenseren.

Uitspraak

201400819/1/V1.
Datum uitspraak: 31 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 24 december 2013 in zaak nr. 13/15526 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 2 mei 2013, gewijzigd bij besluit van 13 mei 2013, heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd.
Bij besluit van 10 juni 2013 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 24 december 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris ten onrechte van het horen in bezwaar heeft afgezien, maar dat zij dit gebrek krachtens artikel 6:22 van de Awb zal passeren.
Gelet op de aard van het aldus door de rechtbank gepasseerde gebrek, klaagt de vreemdeling in grief 1 terecht dat de rechtbank de staatssecretaris ten onrechte niet tot vergoeding van de bij hem in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten heeft veroordeeld.
Grief 1 slaagt.
2. Hetgeen de vreemdeling in de grieven 2, 3 en 4 heeft aangevoerd, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met dat oordeel volstaan.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de staatssecretaris tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten te veroordelen, worden vernietigd en voor het overige worden bevestigd.
4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 24 december 2013 in zaak nr. 13/15526, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten te veroordelen;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.431,00 (zegge: veertienhonderdeenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. verstaat dat de griffier aan de vreemdeling het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 239,00 (zegge: tweehonderdnegenendertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Hartsuiker
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2014
610.