ECLI:NL:RVS:2014:2961

Raad van State

Datum uitspraak
31 juli 2014
Publicatiedatum
6 augustus 2014
Zaaknummer
201400369/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel en inreisverbod voor vreemdeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 18 december 2013. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris om de verblijfsvergunning asiel in te trekken en een inreisverbod uit te vaardigen, gedeeltelijk vernietigd. De staatssecretaris had op 26 november 2012 besloten om de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te trekken, hem opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod uitgevaardigd. De rechtbank oordeelde dat het inreisverbod niet terecht was opgelegd, maar liet de intrekking van de verblijfsvergunning in stand.

In het hoger beroep van de vreemdeling werd aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het inreisverbod had vernietigd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de argumenten van de vreemdeling niet voldoende waren om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen. Het hoger beroep van de vreemdeling werd dan ook ongegrond verklaard.

De staatssecretaris voerde aan dat de rechtbank ten onrechte het inreisverbod had vernietigd. De Afdeling oordeelde dat de rechtsvraag die door de staatssecretaris was opgeworpen, eerder was beantwoord in een andere uitspraak. De Afdeling verklaarde het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze het inreisverbod betrof. De Afdeling concludeerde dat het beroep van de vreemdeling ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201400369/1/V1.
Datum uitspraak: 31 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
2. [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 18 december 2013 in zaak nr. 12/39790 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2012 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken, hem opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd. Het besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 18 december 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd voor zover de staatssecretaris daarin een inreisverbod heeft uitgevaardigd, en het besluit voor het overige in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de staatssecretaris en de vreemdeling hoger beroep ingesteld. De hogerberoepschriften zijn aangehecht.
De vreemdeling en de staatssecretaris hebben ieder een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
In het hoger beroep van de vreemdeling
1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond.
In het hoger beroep van de staatssecretaris
3. De staatssecretaris klaagt in zijn grief dat de rechtbank ten onrechte het krachtens artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 uitgevaardigde inreisverbod heeft vernietigd, omdat gelet op de systematiek van de Vw 2000 in artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, onder afwijzing van de aanvraag mede moet worden begrepen intrekking van een verblijfsvergunning wegens het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens.
3.1. De in het hogerberoepschrift opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling beantwoord bij uitspraak van 10 juli 2014 in zaak nr. 201309038/1/V1. Hieruit volgt dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het beroep gegrond heeft verklaard en het besluit voor zover dat ziet op het inreisverbod heeft vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit toetsen in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
4. De vreemdeling heeft betoogd dat de staatssecretaris niet heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet voor het afzien of verkorten van het inreisverbod in de door de vreemdeling gestelde omstandigheden dat gezien de chaotische situatie in Libië hij voor zijn overleven, werk en handel is aangewezen op de Europese Unie.
Aangezien de vreemdeling niet heeft geconcretiseerd waarom hij voor zijn overleven, werk en handel specifiek op de Europese Unie is aangewezen, kon de staatssecretaris volstaan met zijn standpunt dat de aangevoerde omstandigheden onvoldoende zijn voor het afzien of verkorten van het inreisverbod.
De beroepsgrond faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 18 december 2013 in zaak nr. 12/39790, voor zover de rechtbank daarbij het beroep gegrond heeft verklaard en het besluit van 26 november 2012, voor zover dat ziet op het inreisverbod, heeft vernietigd;
IV. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2014
488-768.