201400369/1/V1.
Datum uitspraak: 31 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
2. [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 18 december 2013 in zaak nr. 12/39790 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2012 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken, hem opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd. Het besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 18 december 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd voor zover de staatssecretaris daarin een inreisverbod heeft uitgevaardigd, en het besluit voor het overige in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de staatssecretaris en de vreemdeling hoger beroep ingesteld. De hogerberoepschriften zijn aangehecht.
De vreemdeling en de staatssecretaris hebben ieder een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
In het hoger beroep van de vreemdeling
1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond.
In het hoger beroep van de staatssecretaris
3. De staatssecretaris klaagt in zijn grief dat de rechtbank ten onrechte het krachtens artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 uitgevaardigde inreisverbod heeft vernietigd, omdat gelet op de systematiek van de Vw 2000 in artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, onder afwijzing van de aanvraag mede moet worden begrepen intrekking van een verblijfsvergunning wegens het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens.
3.1. De in het hogerberoepschrift opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling beantwoord bij uitspraak van 10 juli 2014 in zaak nr. 201309038/1/V1. Hieruit volgt dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het beroep gegrond heeft verklaard en het besluit voor zover dat ziet op het inreisverbod heeft vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit toetsen in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
4. De vreemdeling heeft betoogd dat de staatssecretaris niet heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet voor het afzien of verkorten van het inreisverbod in de door de vreemdeling gestelde omstandigheden dat gezien de chaotische situatie in Libië hij voor zijn overleven, werk en handel is aangewezen op de Europese Unie.
Aangezien de vreemdeling niet heeft geconcretiseerd waarom hij voor zijn overleven, werk en handel specifiek op de Europese Unie is aangewezen, kon de staatssecretaris volstaan met zijn standpunt dat de aangevoerde omstandigheden onvoldoende zijn voor het afzien of verkorten van het inreisverbod.
De beroepsgrond faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 18 december 2013 in zaak nr. 12/39790, voor zover de rechtbank daarbij het beroep gegrond heeft verklaard en het besluit van 26 november 2012, voor zover dat ziet op het inreisverbod, heeft vernietigd;
IV. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2014
488-768.