ECLI:NL:RVS:2014:2946

Raad van State

Datum uitspraak
6 augustus 2014
Publicatiedatum
6 augustus 2014
Zaaknummer
201310967/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake niet tijdig nemen van besluiten door het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 oktober 2013, waarin het beroep van [appellante] tegen het niet tijdig nemen van besluiten door het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat [appellante] het college niet correct in gebreke had gesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld zonder zitting, nadat partijen toestemming hadden verleend om uitspraak te doen zonder zitting. De Afdeling heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besproken, waaronder de definities van besluiten en beschikkingen, en de voorwaarden waaronder een beroep kan worden ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten.

De Afdeling concludeert dat het college niet in gebreke was om tijdig te besluiten op de bezwaren van [appellante] en dat er geen dwangsom verschuldigd was. De rechtbank heeft terecht, zij het op andere gronden, het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard. Het hoger beroep van [appellante] wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd met verbetering van de gronden.

Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat, en is openbaar uitgesproken op 6 augustus 2014.

Uitspraak

201310967/1/A3.
Datum uitspraak: 6 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Nijmegen,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 oktober 2013 in zaak nr. 13/531 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
Procesverloop
Bij mondelinge uitspraak van 17 oktober 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van besluiten door het college niet-ontvankelijk verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge het tweede lid wordt onder beschikking verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, eerste volzin, verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.
Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Ingevolge artikel 4:18 stelt het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.
Ingevolge artikel 6:2 worden voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld: de schriftelijke weigering een besluit te nemen, en het niet tijdig nemen van een besluit.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, kan, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
2. Bij brief van 17 augustus 2012 heeft het college de schuldregelingsovereenkomst van [appellante] beëindigd. Hiertegen heeft [appellante] op 26 augustus 2012 een geschrift ingediend met de aanduiding "klacht/bezwaarschrift".
Bij brief van 25 september 2012 heeft het college te kennen gegeven dat de termijn waarin een besluit op bezwaar wordt genomen met zes weken wordt verlengd.
Bij brief van 3 oktober 2012 heeft [appellante] bezwaar gemaakt tegen het besluit de termijn met zes weken te verlengen en het college op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) verzocht om openbaarmaking van documenten.
Bij e-mailbericht van 31 oktober 2012 heeft [appellante] het college in gebreke gesteld ten aanzien van het nemen van een besluit op het bezwaar van 26 augustus 2012 en ten aanzien van het nemen van een besluit op het bezwaar en het Wob-verzoek van 3 oktober 2012.
Bij brief van 2 november 2012 heeft het college te kennen gegeven dat het bezwaarschrift van 26 augustus 2012 abusievelijk als bezwaar is ingeboekt, maar als klacht in behandeling zal worden genomen. Het bezwaar tegen het verlengen van de termijn zal gelet hierop niet in behandeling worden genomen, aldus het college in deze brief. Voorts heeft het college bij deze brief documenten die onder het verzoek van [appellante] vallen aan haar verstrekt.
Bij e-mailbericht van 23 november 2012 heeft [appellante] het college verzocht een besluit te nemen over de hoogte van de verbeurde dwangsommen wegens het niet tijdig nemen van besluiten op de bezwaren en het Wob-verzoek.
Bij brief van 19 januari 2013 heeft [appellante] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten op voormelde bezwaren en verzoeken.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet correct in gebreke is gesteld en het beroep derhalve evenzeer ten onrechte om die reden niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4. Ambtshalve wordt het volgende overwogen.
4.1. Na de ingebrekestelling van 31 oktober 2013 heeft het college bij brief van 2 november 2012, derhalve binnen twee weken als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, en artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb, te kennen gegeven dat het geen besluit neemt op het bezwaarschrift van 26 augustus 2012 tegen de beëindiging van de schuldregelingsovereenkomst, noch op het bezwaarschrift van 3 oktober 2012 tegen de verlenging van de termijn. Deze schriftelijke weigering een besluit te nemen is op grond van artikel 1:3, tweede lid, en artikel 6:2 van de Awb een besluit. Voorts heeft het college bij brief van 2 november 2012 binnen vorenbedoelde twee weken een besluit genomen op het Wob-verzoek van [appellante] van 3 oktober 2012 door in reactie op dat verzoek documenten openbaar te maken.
Gelet hierop was het college ten tijde van het instellen van het beroep niet in gebreke tijdig te besluiten op de bezwaren van 26 augustus 2012 onderscheidenlijk 3 oktober 2012 en het Wob-verzoek van 3 oktober 2012. Nu het college niet in gebreke was tijdig te besluiten, was het ook geen dwangsom verschuldigd als bedoeld in artikel 4:17, eerste lid, van de Awb. Derhalve was het college evenmin in gebreke om tijdig een besluit als bedoeld in artikel 4:18 van de Awb te nemen.
De rechtbank heeft reeds daarom terecht, zij het op andere gronden, het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Gelet hierop behoeft het betoog van [appellante] geen bespreking.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2014
582-816.