ECLI:NL:RVS:2014:292

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2014
Publicatiedatum
5 februari 2014
Zaaknummer
201300859/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing exploitatievergunning door burgemeester Dordrecht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van een aanvraag voor een exploitatievergunning door de burgemeester van Dordrecht. De aanvraag werd op 22 december 2011 afgewezen, waarna [appellant] bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 30 mei 2012 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft [appellant] beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht, die op 18 december 2012 het beroep ongegrond verklaarde. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Tijdens de zitting op 7 januari 2014 heeft [appellant] zijn standpunten toegelicht, waarbij hij betoogde dat de burgemeester ten onrechte een advies op basis van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet bibob) had gevraagd. Hij stelde dat de weigering van de vergunning een punitieve sanctie was en dat het onderzoek in strijd was met de onschuldpresumptie. [appellant] voerde aan dat er geen zakelijk samenwerkingsverband was met [belanghebbende] en dat de informatie van de Criminele Inlichtingeneenheid onduidelijk en onbetrouwbaar was. Hij voelde zich valselijk beschuldigd van verschillende overtredingen en stelde dat de weigering van de vergunning zijn belangen onevenredig schaadde.

De Afdeling heeft de argumenten van [appellant] beoordeeld en geconcludeerd dat deze herhalingen zijn van wat eerder bij de rechtbank was aangevoerd. De rechtbank had in haar uitspraak al op deze punten ingegaan. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 februari 2014.

Uitspraak

201300859/1/A3.
Datum uitspraak: 5 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Dordrecht,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 18 december 2012 in zaak nr. 12/624 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Dordrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2011 heeft de burgemeester een aanvraag van [belanghebbende] om verlening van vergunning voor de exploitatie van [bedrijf] aan de [locatie] te Dordrecht afgewezen.
Bij besluit van 30 mei 2012 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de door de burgemeester verzochte beperkte kennisneming van het advies van 24 augustus 2011 dat het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: het Bureau) op verzoek van de burgemeester heeft uitgebracht gerechtvaardigd geoordeeld.
[appellant] heeft aan de Afdeling toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling heeft daarop kennis genomen van het advies.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2014, waar [appellant] in persoon en de burgemeester, vertegenwoordigd door mrs. R.W. Veldhuis en M.F.H. Hirsch Ballin, beiden advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Voorts is daar [belanghebbende] gehoord.
Overwegingen
1. [appellant] betoogt dat de burgemeester ten onrechte een advies krachtens de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet bibob) heeft gevraagd. De weigering een exploitatievergunning aan [belanghebbende] te verlenen is een punitieve sanctie en het krachtens de Wet bibob uitgevoerde onderzoek is in strijd met de onschuldpresumptie. Er bestaat geen zakelijk samenwerkingsverband tussen hem en [belanghebbende]. De burgemeester heeft het advies voorts niet aan de weigering ten grondslag mogen leggen, omdat de door het Bureau gebruikte informatie van de Criminele Inlichtingeneenheid te onduidelijk en niet betrouwbaar is. Tevens wordt hij valselijk beschuldigd van overtreding van de Wet op de kansspelen, de Opiumwet, de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van geweldsdelicten. Door de weigering van de exploitatievergunning wordt hij onevenredig in zijn belangen geschaad, aldus [appellant].
1.1. Dit is louter een herhaling van wat [appellant] bij de rechtbank heeft aangevoerd. Deze is in de aangevallen uitspraak hierop ingegaan. In hoger beroep heeft [appellant] niet aangevoerd, dat en waarom de desbetreffende overwegingen onjuist, dan wel onvolledig zijn. Het aangevoerde geeft daarom geen aanleiding om die uitspraak te vernietigen.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. De Leeuw-van Zanten
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2014
97-773.