201404177/1/V1.
Datum uitspraak: 25 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 24 april 2014 in zaak nr. 13/28668 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 1 februari 2013 heeft de minister van Buitenlandse Zaken een aanvraag van de vreemdeling om haar een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen ingewilligd.
Bij besluit van 11 oktober 2013 heeft de minister, voor zover thans van belang, het door de vreemdeling gemaakte bezwaar tegen de hoogte van de leges die zij ten behoeve van de mvv heeft betaald niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 24 april 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. In zijn grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 21 september 2011 (in zaak nr. 201010355/1/H2), heeft overwogen dat de termijnoverschrijding van het door de vreemdeling tegen het besluit van 1 februari 2013 ingediende bezwaarschrift van 15 mei 2013 verschoonbaar is te achten, omdat in dit besluit geen rechtsmiddelenverwijzing is opgenomen, de vreemdeling ten tijde van de verlening van de mvv niet werd bijgestaan door een professionele rechtsbijstandsverlener en de rechtbank niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat het de vreemdeling tijdig kenbaar was dat zij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken tegen de hoogte van de leges. Hiertoe voert de staatssecretaris aan dat de verlening van de mvv niet op zich stond maar dat vreemdeling hierna een aanvraag heeft gedaan om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Deze vergunning is verleend bij besluit van 27 maart 2013 en dit besluit bevatte wel een rechtsmiddelenverwijzing. Onder deze omstandigheden kan volgens de staatssecretaris redelijkerwijs worden aangenomen dat de vreemdeling tijdig wist dat zij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken en kan de termijnoverschrijding niet verschoonbaar worden geacht.
2.1. Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), bedraagt, in afwijking van de termijn van artikel 6:7 van de Awb, de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift vier weken.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. In de uitspraak van 21 september 2011 heeft de Afdeling overwogen dat het ontbreken van een rechtsmiddelenverwijzing bij een besluit of uitspraak in beginsel leidt tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, mits de belanghebbende daarop een beroep doet, stellende dat de termijnoverschrijding daarvan het gevolg is. Dit beginsel lijdt uitzondering, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende tijdig wist dat hij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken dan wel beroep of hoger beroep moest instellen. Van bekendheid met de termijn kan in ieder geval worden uitgegaan, indien de belanghebbende voor afloop van de termijn reeds werd bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener. Bij een professionele rechtsbijstandverlener mag kennis omtrent het in te stellen rechtsmiddel en de daarvoor geldende termijn immers worden verondersteld en diens kennis kan in dit verband aan de belanghebbende worden toegerekend. Ook bij ideële en andere organisaties die regelmatig plegen te procederen, mag die kennis worden verondersteld alsook bij burgers die regelmatig procederen.
2.3. De mvv is verleend door middel van plaatsing van een sticker in het paspoort van de vreemdeling op 1 februari 2013. Vaststaat dat het hiertegen gerichte bezwaarschrift na afloop van de termijn neergelegd in artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000, namelijk op 15 mei 2013, is ingediend. Eveneens staat vast dat de vreemdeling vóór afloop van deze termijn niet werd bijgestaan door een professionele rechtsbijstandsverlener en de mvv-sticker geen rechtsmiddelenverwijzing bevat.
2.4. Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 september 2011 (in zaak nr. 201007667/1/V3) volgt dat bezwaren tegen de legesheffing voor een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd naar voren moeten worden gebracht in het kader van het besluit op die aanvraag. Dit is niet anders indien het de legesheffing voor een aanvraag om verlening van een mvv betreft. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2012 in zaak nr. 201008782/1/V1.
2.5. De staatssecretaris voert, mede gelet op deze uitspraken, terecht aan dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de vreemdeling ten tijde van het besluit van 27 maart 2013, dat wel een rechtsmiddelenverwijzing bevat, wist dat, indien zij bezwaren tegen de legesheffing voor de mvv aanvraag naar voren wilde brengen, zij dit tijdig diende te doen. Nu zij echter tot 15 mei 2013 heeft gewacht met het indienen van een bezwaarschrift tegen het besluit van 1 februari 2013, bestaat geen grond voor het oordeel dat de termijnoverschrijding van dit bezwaarschrift nog verschoonbaar kan worden geacht. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 18 juni 2014 in zaak nr. 201311290/1/V1.
Ook in hetgeen de vreemdeling verder heeft aangevoerd bestaat geen grond voor dit oordeel, noch voor het oordeel dat de staatssecretaris ten onrechte het bezwaarschrift niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.6. De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt overwogen als volgt.
4. De vreemdeling heeft in beroep aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar.
4.1. Van het horen in de bezwaarschriftenprocedure mag een bestuursorgaan slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet-ontvankelijk is. Uit 2.5 volgt dat er redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet-ontvankelijk is. De staatssecretaris heeft derhalve van het horen van de vreemdeling kunnen afzien.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 24 april 2014 in zaak nr. 13/28668;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J.A. Idema, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Idema
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2014
512.