201300869/1/A2.
Datum uitspraak: 15 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Gorredijk, gemeente Opsterland,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 18 december 2012 in zaak nr. 12/1594 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Opsterland.
Procesverloop
Bij besluit van 24 januari 2012 heeft het college, voor zover thans van belang, een aanvraag van [appellant] om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 12 juni 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 18 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het bezwaar ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P. Stevens, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 16 juni 2008 heeft het college [belanghebbende] lichte bouwvergunning verleend voor de bouw van een garage op het adres [locatie] te Gorredijk. In dit besluit is vermeld dat het bouwplan voor de garage past in de vigerende bestemmingsplannen. Bij brief van 12 december 2011 heeft [appellant] het college verzocht om vergoeding van de schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van dat besluit. Bij besluit van 24 januari 2012 heeft het college dit verzoek afgewezen.
2. De rechtbank heeft overwogen dat, nu [appellant] tegen het besluit van 16 juni 2008 geen rechtsmiddelen heeft aangewend, dient te worden uitgegaan van de rechtmatigheid van dit besluit en dat geen sprake is van een uitzonderlijk geval om van dit uitgangspunt af te wijken.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen reden bestaat voor het maken van een uitzondering op het uitgangspunt dat het besluit van 16 juni 2008 voor rechtmatig dient te worden gehouden. Daartoe voert hij aan dat geen rekening is gehouden met het grote verschil in kennisniveau tussen partijen, dat een eenvoudige burger de gevolgen van dat besluit niet tijdig had kunnen overzien en dat het college dat besluit in strijd met de bepalingen van het bestemmingsplan heeft genomen.
3.1. Omdat [appellant] tegen het besluit van 16 juni 2008 geen rechtsmiddelen heeft aangewend, is dat besluit in rechte onaantastbaar geworden, zodat het niet meer kan worden vernietigd door de bestuursrechter. Dit heeft tot gevolg dat dit besluit in beginsel voor rechtmatig dient te worden gehouden. De rechtbank heeft, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling (onder meer uitspraak van 30 september 2009 in zaak nr. 200901962/1/H3), terecht geen uitzondering op dat uitgangspunt aangenomen. Niet is gebleken van een situatie waarin door toedoen van het college aan [appellant] niet kan worden toegerekend dat hij geen rechtsmiddelen tegen het besluit van 16 juni 2008 heeft aangewend. Dat hij, naar hij heeft gesteld, de gevolgen van dat besluit niet tijdig heeft kunnen overzien, komt voor zijn risico.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Hazen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2014
452.