ECLI:NL:RVS:2014:289

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2014
Publicatiedatum
5 februari 2014
Zaaknummer
201300641/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing nachtontheffing voor horecagelegenheid in Rotterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de burgemeester van Rotterdam tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam, die de burgemeester had verplicht om een nachtontheffing te verlenen aan [wederpartij] voor de horecagelegenheid [Café] aan de [locatie] in Rotterdam. De burgemeester had eerder, op 29 april 2011, de aanvraag voor de nachtontheffing afgewezen op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2008 (APV 2008), omdat hij van mening was dat de exploitatie van de inrichting de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving negatief zou beïnvloeden. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester niet in redelijkheid kon stellen dat [wederpartij] niet had aangetoond dat de inrichting voldeed aan de geluidseisen, en verklaarde het beroep van [wederpartij] gegrond.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 9 januari 2014 behandeld. De burgemeester voerde aan dat het de verantwoordelijkheid van de exploitant is om aan te tonen dat de inrichting voldoet aan de geluidseisen. De Afdeling oordeelde dat het geluidsrapport van [wederpartij] niet voldoende was om aan te tonen dat de inrichting aan de geluidseisen voldeed. De burgemeester had zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gevraagde nachtontheffing geen nadelige invloed had op de openbare orde of het woon- of leefklimaat in de omgeving.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de eerdere uitspraken van de rechtbank. De rechtbank had de burgemeester ten onrechte verplicht om de nachtontheffing te verlenen, en de besluiten van de burgemeester van 22 augustus 2012 en 21 juni 2013 werden ook vernietigd. De Afdeling concludeerde dat de burgemeester niet verplicht was om de nachtontheffing te verlenen, omdat [wederpartij] niet had aangetoond dat de inrichting voldeed aan de geluidseisen.

Uitspraak

201300641/1/A3.
Datum uitspraak: 5 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 12 juli 2012 en 29 november 2012 in zaak nr. 12/879 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2011 heeft de burgemeester een aanvraag van [wederpartij] om krachtens artikel 2.3.9, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2008 (hierna: de APV 2008) een nachtontheffing te verlenen voor [Café] aan de [locatie] in Rotterdam (hierna: de inrichting), afgewezen.
Bij besluit van 16 januari 2012 heeft de burgemeester het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 12 juli 2012 heeft de rechtbank de burgemeester in de gelegenheid gesteld binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak en met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, de door de rechtbank geconstateerde gebreken aan het besluit van 16 januari 2012 te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 22 augustus 2012 heeft de burgemeester de motivering van het besluit van 16 januari 2012 aangevuld.
[wederpartij] heeft een reactie ingediend.
Bij uitspraak van 29 november 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] tegen het besluit van 16 januari 2012 ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de burgemeester binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen de uitspraken van 12 juli 2012 en 29 november 2012 heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 21 juni 2013 heeft de burgemeester, gevolg gevend aan de uitspraak van 29 november 2012, opnieuw beslist op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar en dit bezwaar ongegrond verklaard.
Daartegen heeft [wederpartij] gronden ingediend.
De burgemeester heeft een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2014, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.C. Rolle, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], en [mede-eigenaar] van de inrichting, bijgestaan door mr. M.P.P.M. Weerts, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2.3.6, tweede lid, aanhef en onder a, van de APV 2008 kan de burgemeester de exploitatievergunning geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel de openbare orde gevaar loopt of het woon- of leefklimaat in de omgeving van de openbare inrichting door de aanwezigheid van de openbare inrichting nadelig wordt beïnvloed.
Ingevolge artikel 2.3.9, eerste lid, is het de exploitant of de beheerder verboden de openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten op andere tijdstippen dan van 7 uur tot 1 uur.
Ingevolge het tweede lid wordt in het weekeinde (zaterdagochtend en zondagochtend) het in het eerste lid genoemde nachtelijke tijdstip met één uur verlengd.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder b, kan de burgemeester van de in het eerste en tweede lid genoemde openings- en sluitingstijden ontheffing verlenen voor een openbare inrichting, waarvan de exploitant ten genoegen van de burgemeester heeft aangetoond, dat de exploitatie van die openbare inrichting geen nadelige invloed heeft op de openbare orde of op het woon- of leefklimaat in de naaste omgeving van die openbare inrichting (nachtontheffing).
Ingevolge het vijfde lid kan de burgemeester de ontheffing weigeren, indien een van de in artikel 2.3.6, tweede lid, genoemde situaties zich voordoet.
Het beleid over openingstijden, zoals dat luidde ten tijde van belang, is opgenomen in de Horecanota Rotterdam 2007-2011 (hierna: de Horecanota 2007).
Volgens paragraaf 5.5.2, Toetsingskader nachtontheffingen, van de Horecanota 2007 kan een nachtontheffing worden verleend als de burgemeester van oordeel is dat de exploitatie van de inrichting in de nachtelijke uren geen nadelige invloed zal hebben op de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting. Bij de beoordeling toetst de burgemeester de aanvraag onder andere aan het ter plaatse geldende bestemmingsplan en de weigeringsgronden in de APV. Voorts beoordeelt hij de bescheiden die moeten worden overgelegd bij de aanvraag van een nachtontheffing, zoals het exploitatieplan en het geluidsrapport.
Om geluidsoverlast zoveel mogelijk te voorkomen dient de horecaondernemer vooraf aan te tonen dat de inrichting voldoet aan de geluidseisen van de milieuwetgeving. Indien de ondernemer hier niet aan voldoet wordt geen nachtontheffing verleend, aldus de Horecanota 2007.
2. Uit een door [wederpartij] in bezwaar overgelegd geluidsrapport van 21 juni 2011 (hierna: het geluidsrapport) volgt dat het maximaal toegestane muziekgeluidniveau in de inrichting tussen 23.00 en 7.00 uur (hierna: de nachtperiode) ongeveer 67 dB(A) bedraagt. Geconcludeerd is dat het toelaatbare geluidniveau ten gevolge van installatiegeluid op de achtergevel van de woning aan de Meent 42B in de avondperiode van 19.00 tot 23.00 uur wordt overschreden. Volgens het geluidsrapport zijn aanvullende voorzieningen, bijvoorbeeld in de vorm van geluiddempers, nodig om te kunnen voldoen aan de geluidseisen.
3. De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [wederpartij] niet heeft aangetoond dat de inrichting voldoet aan de geluidseisen. Daarbij is volgens de rechtbank onder meer van belang dat, zoals in de tussenuitspraak is overwogen, voldoende aannemelijk is dat door het gebruik van de tussen de versterker en de speakers van de muziekinstallatie geplaatste begrenzer kan worden bereikt dat het maximaal toegestane muziekgeluidniveau in de nachtperiode niet wordt overschreden. Dat ten tijde van het besluit van 16 januari 2012 de begrenzer nog niet was ingeregeld en verzegeld op 67 dB(A), doet hier volgens de rechtbank niet aan af. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat tussen het opleggen van een bestuursrechtelijke maatregel wegens het overtreden van de geluidseisen in juni 2011 en het besluit van 16 januari 2012 geen dwangsommen zijn verbeurd.
4. De burgemeester betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat [wederpartij] niet heeft aangetoond dat de inrichting voldoet aan de geluidseisen. Daartoe voert hij aan dat uit de Horecanota 2007 volgt dat het de verantwoordelijkheid van een exploitant is om bij een aanvraag tot verlening van een nachtontheffing met een geluidsrapport aan te tonen dat de inrichting aan de geluidseisen voldoet. Onvoldoende is dat een horecaondernemer aantoont dat hij aan de geluidseisen zou kunnen voldoen. In dit geval zal door een deskundige moeten worden vastgesteld dat met de getroffen maatregelen aan de geluidseisen wordt voldaan, aldus de burgemeester.
4.1. De Afdeling overweegt dat uit het geluidsrapport blijkt dat [wederpartij] geen afdoende maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat het maximaal toegestane muziekgeluidniveau in de nachtperiode wordt overschreden en de inrichting aldus aan de geluidseisen voldoet. Dat ten tijde van het besluit van 16 januari 2012 een begrenzer was aangebracht maakt dit niet anders. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat niet vaststaat dat door het plaatsen van een begrenzer aan de geluidseisen wordt voldaan. Daarvoor moet opnieuw een geluidsrapport worden opgemaakt. Bovendien is thans niet in geschil dat de geplaatste begrenzer nog niet was ingeregeld en verzegeld op 67 dB(A). Gelet hierop heeft de burgemeester zich, onder verwijzing naar paragraaf 5.5.2 van de Horecanota 2007, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [wederpartij] niet heeft aangetoond dat de gevraagde nachtontheffing geen nadelige invloed heeft op de openbare orde of het woon- of leefklimaat in de naaste omgeving van de inrichting. Dat in het kader van de handhaving van de geluidseisen een last onder bestuursdwang is opgelegd en nadien de geluidseisen niet meer zijn overschreden, brengt niet met zich dat de burgemeester een nachtontheffing kan verlenen, omdat hieruit niet blijkt dat de inrichting aan de geluidseisen voldoet.
Het betoog slaagt.
5. Uit paragraaf 5.5.2 van de Horecanota 2007 volgt dat een nachtontheffing niet wordt verleend indien de horecaondernemer niet heeft aangetoond dat de inrichting voldoet aan de geluidseisen. Het betoog van de burgemeester dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat een nachtontheffing gelet op paragraaf 4.1.4 van de Horecanota 2007 wegens bijzondere omstandigheden in redelijkheid kan worden geweigerd, behoeft daarom geen bespreking.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraken moeten worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling, gelet op hetgeen in 4.1 is overwogen, het beroep tegen het besluit van 16 januari 2012 alsnog ongegrond verklaren.
7. Door de vernietiging van de tussenuitspraak van 12 juli 2012 en van de einduitspraak van 29 november 2012 is de grondslag aan de onderscheiden besluiten van 22 augustus 2012 en 21 juni 2013 komen te ontvallen, zodat deze besluiten reeds daarom moeten worden vernietigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de onderscheiden uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 12 juli 2012 en 29 november 2012 in zaak nr. 12/879;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. vernietigt het besluit van de burgemeester van Rotterdam van 22 augustus 2012, kenmerk JZ 2012.0.03553/MR/NV;
V. vernietigt het besluit van de burgemeester van Rotterdam van 21 juni 2013, kenmerk 1200808.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Beerse
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2014
382-730.